Het gym, Karin Amatmoekrim.
mening
Ik vond het
boek makkelijk te lezen, ook al kon ik merken dat het een niveau te laag is. Het
boek laat je vanuit het oogpunt van een Surinaamse immigrant zien hoe Nederland
omgaat met emigranten, vooral als ze tussen de rijke elite zitten.
Het Gym beschrijft de verschillen en
misverstanden tussen autochtone en allochtone mensen in een duidelijke manier,
zodat iedereen het kan snappen, jong en oud.
Het boek was lekker snel en
makkelijk te lezen, was grappig, emotioneel of spannend op de leuke momenten.
Alleen het laatste open einde was irritant. Het was het einde van het jaar,
maar toch had ik liever geweten wat er gebeurde met Bart Willinks, de vijand
van de hoofdpersoon. Ook vond ik het vreemd dat de hoofdpersoon op het laatste
moment het met haar vriendje uitmaakte, waar ze eerst gek op was.
Ter vergelijking met de andere
boeken, was deze veel en veel sneller uit. In dit boek gebeurde veel minder, en
het was simpeler geschreven. In Hex bijvoorbeeld
gebeurden alle dingen zo snel dat je vaak een hoofdstuk weer opnieuw moest
kijken, deze zat ook veel voller met spanning.
In vergelijking
met De Moeder van David S. vind ik deze toch leuker, omdat het simpeler
is. De Moeder is dan wel waargebeurd,
maar je gaat er zo verschrikkelijk langzaam doorheen.
Samenvatting
Complete
samenvatting hier: https://www.scholieren.com/boekverslag/71799
perspectief
Het perspectief
in het boek ligt het hele boek bij Sandra Spalburg. Nooit word er van
perspectief gewisseld, dus de hoofdpersoon, in eerste persoon, vanuit een
vertelperspectief.
Het effect
hierdoor is dat je van de eerste hand weet wat ze heeft meegemaakt, en er dus
geen details verloren gaan. Maar hierdoor weet je natuurlijk niet wat haar
vriendinnen op het Gym of Bart Willink van haar vinden, dus je weet niet
precies hoe het allemaal in elkaar zit met de duidelijke verschillen in
verhoudingen.
(blz 254,
renske’s perspectief, tt.)
Ik had aan
Sandra uitgelegd dat het er op Hockeyfeestjes om ging dat je zoveel mogelijk
bier dronk en daarna met zoveel mogelijk jongens zou tongzoenen. ‘Dat moet voor
jou geen probleem zijn,’ had ik daarna gezegd.
Het is al elf
uur ’s avonds, en ik hang vrolijk om de nek van een jongen die Sandra vast nog
nooit eerder had gezien. Hij noemt mij een ‘lekker hert’. Ik gier het uit van het lachen. ‘hij is mijn
derde vanavond, ’lal ik. ‘Wil je zijn vriend proberen?’ Ik wijs naar een jongen
met een bloempotkapsel, iets verderop. Maar Sandra schudde haar hoofd. ‘ik vind
er niet zoveel aan, ‘zegt ze. Ik begin hard te lachen. ‘Wat? Dat kan niet. Je
moet gewoon iets drinken. Hey, lul,’ roep ik naar de jongen met het bloempotkapsel.
‘Haal jij eens even wat te drinken voor mijn vriendin. ’’Het hoeft echt niet, ’
roept Sandra, Haar stem komt nauwelijks boven de muziek uit. ‘Ik ga even
Mirte zoeken, goed?’
D-I-Y schrijven
Van tevoren:
Ik heb eerste persoon, tegenwoordige
tijd gekozen als perspectief, waardoor je alles door en als hem kan beleven,
omdat ik al mijn verhalen in dit perspectief schrijf.
Hoofdstuk 1
Ik zie het
huis naderen, meter bij meter. Elk rondje dat mijn fietswiel om zijn as draait
voel ik mijn ingewanden inkrimpen. Ik ben niet de enige. De hond van de buren
die altijd zo vrolijk hoort te zijn, glipt als een haas met zijn staart tussen
z'n poten tussen de huizen door.
Ik kijk
recht voor me uit en knijp de versleten rubberen handvaten van mijn fietsstuur
goed vast. Dat heb ik nu al zo vaak gedaan dat het model van m'n hand tot op de
bloedvaten aan toe in het rubber zit gegrift. Als ik niet kijk, misschien zie
ik hem niet.
Zie ik daar
iets bewegen? Nee toch niet. Nog een keer kijken.... Flitsen daar ogen voorbij
of ben ik weer paranoïde? Waarom kijk ik eigenlijk? Waarom kijk ik als ik hem
niet eens HOEF te zien.
Ik zet m'n
voeten stevig op de trappers om snel de 50 meter te kunnen halen.
Ik snap niet
wat er zo raar aan is. Het huis ziet er normaal uit, maar de gordijnen zijn dicht,
en er komen vreemde geluiden uit, dag en nacht. Ik kijk het huis in, en kijk recht in een soort goudgloeiende
ogen. Ik schrik me dood en durf te wedden dat mijn hart echt even stopt.
Van binnen bevries ik en ik durf me niet te
bewegen waardoor ik bijna omval met Mijn fiets. 'Holy.... ' sis ik vloekend.
Doodsbang probeer ik de snelheid weer op te voeren, maar ik ben te laat.
Haastig kijk
als bevroren achterom terwijl ik mijn gewicht op de trappers zet , en mijn
fiets valt van de plotselinge bewegingen
van de stoep af. In paniek val ik om met mijn hoofd tegen de muur. Ik
hoor een deur dichtklappen en ik durf niet te ademen, ondanks de schrapende
pijn van bakstenen dat tegen mijn hoofdhuid schuurt. Wat is dat? Was dat
eigenlijk wel menselijk?
De angst
houdt me zo in de greep dat ik de bonzende hoofdpijn niet meer voel.
De deur gaat
verder open. Een zwarte leren laars dat rechtstreeks uit de game Assassins
Creed of Halo komt daalt langzaam van de trede af. Mijn oren piepen hard mee
met het geruis van de lange jas die daarachteraan komt en in mijn hoofd galmen
al snel de voetstappen van ijzeren zolen van de zwarte laarzen door tot in mijn
oren, tot het diepste van mijn hersenen, een vernietigende sonar of Mass destruction.
Ongevoelig
voor de pijn die met het bloed uit mijn knieën en hoofd komt, krabbel ik
onhandig overeind. Ik laat mijn fietswrak voor wat het is in de steeg. Ik hijg
zwaar en durf niet achterom te kijken, wel luister ik uit angst naar de
dreigende stilte, dat alles voor zover mogelijk nog erger maakt.
Met
bibberende handen vis ik de huissleutel uit mijn zak. Gespannen over mijn
schouder kijkend probeer ik het verdomde stukje ijzer in het slot te krijgen en
ik duw met alles wat ik nog heb tegen de deur. Die glipt open en ik trek de
sleutel terug. Ik glip tussen de deurpost en de deur door als die nog niet eens
20 centimeter open is en doe meteen zo snel mogelijk de sleutel weer in het
slot. Ik laat me met mijn rug tegen de deurpost naar beneden zakken en leg mijn
armen om mijn opengetrokken knieën heen.
Hier ben ik veilig, hoop ik. De man uit het huis kan me niet zien.
Mijn ogen
branden van de hoofdpijn en ik scheur een stuk van mijn kapotte broek af om de
jaap in mijn slaap te dichten. De pijn is stekend maar wordt overheerst door
een harde piep in mijn oren en de bonkende koppijn van mijn hoofd tegen de
muur.
Ik hou mijn
adem in als ik voetstappen hoor die dichterbij komen. Ik maak geen grapjes, dit
ben ik op mijn dapperst. Ik heb al mijn vrienden uitgedaagd om door de steeg te
komen, dat hebben ze geprobeerd, en ze doen dat van hun leven nooit weer, geen
wonder dat ik nu niet meer geliefd ben als gastheer om ergens te chillen…..
Ik houd mijn
hoofd zo bezig, denken denken denken aan de feiten. Luister naar de feiten.
Geen voetstappen buiten. Luister Rune,
denken Rune, niet voelen Rune, alles komt goed Rune.
Ik hoor wel
geklop maar dat kan er niet zijn. Er IS geen hoofdwond, mijn fiets staat straks
weer keurig in de garage, niet aan gort in de steeg.
Door dat
denken hou ik mijn adem in tot de ijzeren voetstappen verdwijnen. Dan pas durf
ik mijn arme, trillende en bloedende benen de opdracht te geven naar de
woonkamer te lopen en om het hoekje door het raam te kijken naar het typische
huis aan de overkant.
Mijn fiets
is weg, het is stil en de verschoten gordijnen zijn weer dicht.
'Rune?',
vraagt mijn moeder. Ik hoor voetstappen en ik kijk haar met een wit gezicht
onder een gordijn van blond haar aan.
Ik zeg niks
en zij ook niet. Dan gaat ze weg om de eerstehulpdoos te halen. Ik mompel
vreemde en verwarde woorden tegen haar. Als ze terugkomt, probeert ze met
verbandgaas de hoofdwond te stelpen.
'Rune' zegt
ze. Ik luister naar het woord dat over haar lippen komt. Ik kan er geen
duidelijke emotie uit halen. 'Rune!'
Ik bal mijn
vuisten, en maak zo ongewild de schaafwonden op de knokkels erger. Wat kunnen
mij die dingen nou schelen. Die pijn is maar voor even. Wat me echt dwarszit is
de man die daar woont.
Niemand ziet
hem echt, hij gaat alleen zodra de zon onder gaat weg, en komt weer zijn huis
in een paar voordat de school weer begint.
Zodra mijn
moeder me laat gaan heb ik de halve verbanddoos om mijn lichaam heen.
Mam bied van
alles aan om me te kalmeren, maar ik neem stilletjes een paar koeken mee, een
mok koffie en mijn tas, en neem die mee naar mijn kamer.
Ongeduldig
tik ik het toetsenbord terwijl ik wacht op mijn laptop van 3 jaar oud tot die
klaar is met laden, om daarna weer 5 minuten te moeten wachten op het
bureaublad.
Haastig typ
ik in de adresbalk van Chrome google maps, en ik richt de sattelietbeelden op
het huis aan de overkant. Ik begin mijn onderzoek door alles wat ik kan vinden
over de man of het huis op te zoeken. Er is niet veel , maar hoe dieper ik
begin te kijken, het deepweb in ga, hoe meer verbanden ik vind. Link per link,
woord voor woord kom ik verder, en elke keer denk ik dat het niet erger kan, en
keer op keer onderschat ik wat ik vind.
Als het
onderzoekje klaar is en de zon zijn
gezicht al heeft laten zien kijk ik met een stoïcijnse grijns naar het
resultaat… Niks, compleet niks. Geïrriteerd kijk ik naar mijn onderzoek, waar alleen maar
wartaal op staat. Alsof sesamstraat een quantum mechanica theorie wil uitleggen
aan peuters.
Hoofdstuk 2
Nu de jongen
weer rustig in zijn huis is, en dus zijn neus uit mijn zaken verwijderd is,
verschuil ik me weer als een schaduw achter de gordijnen, waar ik hoor te zijn.
Ik vraag me af hoe hij heet…. Maar aan de andere kant hoeft niemand het te
weten, van beide kanten af.
Iedereen in
zijn eigen huis, is waar iedereen hoort te zijn. Als ik me op mijn hak omdraai
galt het geluid van de ijzeren zool op mijn laarzen oorverdovend op het
plakkaat van de huiskamer.
Hoewel het
mijn hoofdpijn alleen nog maar meer verergerd, ik negeer de vuurwerkknallen in
mijn hoofd en doe iets wat waarschijnlijk erg dom is, maar ik pak een fles
Bailey’s uit de zacht zoemende koelkast. Ik vind de fles koffieachtige alcohol
achter een vergane krop sla en een blik bruine bonen uit 1983, en naast een
verse fles met nog meer alcohol. Met een zucht praat ik uit verveling wat tegen
mezef: ‘Alcohol…. Het probleem, en oplossing, van alle problemen’ Grinnik
ik. Ik haal de stop eraf en gooi die
achteloos op de grond. Zoveel als ik kan drink ik de bailey’s, en ga de
krakende trap op naar de weinige kamers die niet compleet vergaan zijn.
Zelfs het
retro radiootje van een paar decennia geleden, die aanstaat op 1 of andere
operazender klinkt nog helder. De combinatie van het duistere, stoffige hol,
met de hoge, holle stemmen van boven doen dit hele tafereel denken aan een
horrorfilm.
Er zakt een
traptrede weg onder mijn voeten, helemaal bovenaan. ‘Godver…’sis ik als mijn
been vastzit tussen splinters. Razend maak ik een vuist van mijn hand en sla
met de knokkels de splinters mee. Ik sis alleen even, mijn training heeft me
laten beseffen dat met een hoop training, je een plekje in jezelf hebt. Een
plekje in je eigen hoofd, waar je heen kunt. Pijn is er altijd, idioten die
zeggen dat pijn een illusie is zijn nooit gemarteld, afgepeigerd of afgebroken,
stapje voor stapje.
Maar
uiteindelijk is marteling draagbaar, daar heb je het plekje voor. Uiteindelijk
snap je dat je nooit echt dood gaat, pijn gaat weg, alles gaat weg, behalve je
leven. Marteling is niet gemaakt om iemand van het leven te beroven, alleen om
je te laten wensen dood te zijn.
Psychologische
marteling, afbreking, is erger. Het veranderd je compleet…. En je komt nooit
terug.
Ik kijk
daarom ook stoïcijns naar de splinters in
mijn hand, het bloed dat over mijn pols heen naar beneden sijpelt,
netjes langs de blauwe aderen over mijn arm.
Ik vervolg
mijn reis naar boven, naar de wat ouderwetse badkamer, en leg mijn hand in de
wasbak, om het bloed er vanaf te halen, en de splinters eruit te weken.
Gevoelloos staar ik naar het roze water dat, gevuld met stukjes hout, door de
afvoer gaat.
‘Als vanouds’ grinnik ik. Als je bloed weet je dat je
leeft, iets waar je heel blij om kunt zijn: het privilege om te kunnen bloeden.
Ik wacht een
kwartier tot alles gestopt is met bloeden, daarna kijk ik er vervreemd naar. ‘We meet again….’ Zeg ik om een of andere line uit een film die
ik niet eens kan herinneren na te bootsen.
‘long time no see’ gaan mijn lippen weer cliché, als we nu toch
bezig zijn. Toch spreken mijn lippen nu niet de waarheid, gisteren nog,
eergisteren, en ga zo maar door. Al zal ik vandaag niet veel tegenkomen hoop
ik.
Ik draai me
om naar de spiegel die nog wel eens een roestbehandeling kan krijgen en kijk in
de delen die nog een functie hebben naar de afgeschoren delen van mijn haar,
naar de hoekige, scherpe delen van ingevallen wangen, en dunne, vervellende
lippen. Mezelf kijk ik al lang niet meer aan. Al een hele lange tijd hebben
mijn groenige ogen niet meer zichzelf kunnen bekijken.
Ik hoef niet
meer geconfronteerd te worden met die zielenspiegels,
al vermoed ik dat die spiegel al
leeg is nu. Die is vervlogen, samen met
de rook van verbrand vlees, mijn vlees.
Het
verbrande vlees van mijn schouder, dat ik gelukkig niet hoef te zien, ik ben
geen uil verdomme.
Ik voel er
toch niets meer van. Het gevoel van het brandmerk is allang weg, compleet
vergaan, van alles in mijn schouder, by
the way.
Het biepje
van mijn mobiel gaat, een wegwerp ding die op een speciale satelliet werkt,
waar alleen maar mensen van ‘ons’ op kunnen. Het irritante biepje gaat over in
een schellere klank. ‘Man give me a break’ zucht ik. Na nog een slok van Bailey’s
neem ik op. ‘Ik heb een klus voor je’ zegt de bekende stem. ‘Hand to hand, je hebt iemand om te
overtuigen. Don’t mess it up’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten