Hoofdstuk 1
Ik zie het huis naderen, meter bij meter. Elk rondje dat mijn
fietswiel om zijn as draait voel ik mijn ingewanden inkrimpen. Ik ben niet de
enige. De hond van de buren die altijd zo vrolijk hoort te zijn, glipt als een
haas met zijn staart tussen z'n poten tussen de huizen door.
Ik kijk recht voor me uit en knijp de versleten rubberen handvaten
van mijn fietsstuur goed vast. Dat heb ik nu al zo vaak gedaan dat het model
van m'n hand tot op de bloedvaten aan toe in het rubber zit gegrift. Als ik
niet kijk, misschien zie ik hem niet.
Zie ik daar iets bewegen? Nee toch niet. Nog een keer kijken....
Flitsen daar ogen voorbij of ben ik weer paranoïde? Waarom kijk ik eigenlijk?
Waarom kijk ik als ik hem niet eens HOEF te zien.
Ik zet m'n voeten stevig op de trappers om snel de 50 meter te
kunnen halen.
Ik snap niet wat er zo raar aan is. Het huis ziet er normaal uit,
maar de gordijnen zijn dicht, en er komen vreemde geluiden uit, dag en nacht.
Ik kijk het huis in, en kijk recht in een soort goudgloeiende ogen. Ik
schrik me dood en durf te wedden dat mijn hart echt even stopt.
Van binnen bevries ik en ik durf me niet te bewegen waardoor
ik bijna omval met Mijn fiets. 'Holy.... ' sis ik vloekend. Doodsbang probeer
ik de snelheid weer op te voeren, maar ik ben te laat.
Haastig kijk als bevroren achterom terwijl
ik mijn gewicht op de trappers zet, en mijn fiets valt van de plotselinge
bewegingen van de stoep af. In paniek val ik om met mijn hoofd tegen de
muur. Ik hoor een deur dichtklappen en ik durf niet te ademen, ondanks de
schrapende pijn van bakstenen dat tegen mijn hoofdhuid schuurt. Wat is dat? Was
dat eigenlijk wel menselijk?
De angst houdt me zo in de greep dat ik de bonzende hoofdpijn niet
meer voel.
De deur gaat verder open. Een zwarte leren laars dat rechtstreeks
uit de game Assassins Creed of Halo komt daalt langzaam van de trede af. Mijn
oren piepen hard mee met het geruis van de lange jas die daarachteraan komt en
in mijn hoofd galmen al snel de voetstappen van ijzeren zolen van de zwarte
laarzen door tot in mijn oren, tot het diepste van mijn hersenen, een vernietigende
sonar of Mass destruction.
Ongevoelig voor de pijn die met het bloed
uit mijn knieën en hoofd komt, krabbel ik onhandig overeind. Ik laat mijn
fietswrak voor wat het is in de steeg. Ik hijg zwaar en durf niet achterom te
kijken, wel luister ik uit angst naar de dreigende stilte, dat alles voor zover
mogelijk nog erger maakt.
Met bibberende handen vis ik de huissleutel uit mijn zak.
Gespannen over mijn schouder kijkend probeer ik het verdomde stukje ijzer in
het slot te krijgen en ik duw met alles wat ik nog heb tegen de deur. Die glipt
open en ik trek de sleutel terug. Ik glip tussen de deurpost en de deur door
als die nog niet eens 20 centimeter open is en doe meteen zo snel mogelijk de
sleutel weer in het slot. Ik laat me met mijn rug tegen de deurpost naar
beneden zakken en leg mijn armen om mijn opengetrokken knieën heen. Hier
ben ik veilig, hoop ik. De man uit het huis kan me niet zien.
Mijn ogen branden van de hoofdpijn en ik scheur een stuk van mijn
kapotte broek af om de jaap in mijn slaap te dichten. De pijn is stekend maar
wordt overheerst door een harde piep in mijn oren en de bonkende koppijn van
mijn hoofd tegen de muur.
Ik hou mijn adem in als ik voetstappen
hoor die dichterbij komen. Ik maak geen grapjes, dit ben ik op mijn dapperst.
Ik heb al mijn vrienden uitgedaagd om door de steeg te komen, dat hebben ze
geprobeerd, en ze doen dat van hun leven nooit weer, geen wonder dat ik nu niet
meer geliefd ben als gastheer om ergens te chillen…..
Ik houd mijn hoofd zo bezig, denken denken denken aan de feiten.
Luister naar de feiten. Geen voetstappen buiten. Luister Rune, denken
Rune, niet voelen Rune, alles komt goed Rune.
Ik hoor wel geklop maar dat kan er niet zijn. Er IS geen
hoofdwond, mijn fiets staat straks weer keurig in de garage, niet aan gort in
de steeg.
Door dat denken hou ik mijn adem in tot de ijzeren voetstappen
verdwijnen. Dan pas durf ik mijn arme, trillende en bloedende benen de opdracht
te geven naar de woonkamer te lopen en om het hoekje door het raam te kijken
naar het typische huis aan de overkant.
Mijn fiets is weg, het is stil en de
verschoten gordijnen zijn weer dicht.
'Rune?', vraagt mijn moeder. Ik hoor voetstappen en ik kijk haar
met een wit gezicht onder een gordijn van blond haar aan.
Ik zeg niks en zij ook niet. Dan gaat ze weg om de eerstehulpdoos
te halen. Ik mompel vreemde en verwarde woorden tegen haar. Als ze terugkomt,
probeert ze met verbandgaas de hoofdwond te stelpen.
'Rune' zegt ze. Ik luister naar het woord dat over haar lippen
komt. Ik kan er geen duidelijke emotie uit halen. 'Rune!'
Ik bal mijn vuisten, en maak zo ongewild de schaafwonden op de
knokkels erger. Wat kunnen mij die dingen nou schelen. Die pijn is maar voor
even. Wat me echt dwarszit is de man die daar woont.
Niemand ziet hem echt, hij gaat alleen zodra de zon onder gaat
weg, en komt weer zijn huis in een paar voordat de school weer begint.
Zodra mijn moeder me laat gaan heb ik de halve verbanddoos om mijn
lichaam heen.
Mam bied van alles aan om me te kalmeren,
maar ik neem stilletjes een paar koeken mee, een mok koffie en mijn tas, en
neem die mee naar mijn kamer.
Ongeduldig tik ik het toetsenbord terwijl ik wacht op mijn laptop
van 3 jaar oud tot die klaar is met laden, om daarna weer 5 minuten te moeten
wachten op het bureaublad.
Haastig typ ik in de adresbalk van Chrome google maps, en ik richt
de sattelietbeelden op het huis aan de overkant. Ik begin mijn onderzoek door
alles wat ik kan vinden over de man of het huis op te zoeken. Er is niet veel ,
maar hoe dieper ik begin te kijken, het deepweb in ga, hoe meer verbanden ik
vind. Link per link, woord voor woord kom ik verder, en elke keer denk ik dat
het niet erger kan, en keer op keer onderschat ik wat ik vind.
Als het onderzoekje klaar is en de zon zijn gezicht al heeft
laten zien kijk ik met een stoïcijnse grijns naar het resultaat… Niks, compleet
niks. Geïrriteerd kijk ik naar mijn onderzoek, waar alleen maar wartaal
op staat. Alsof sesamstraat een quantum mechanica theorie wil uitleggen aan
peuters.
Hoofdstuk 2
Nu de jongen weer rustig in zijn huis is, en dus zijn neus uit
mijn zaken verwijderd is, verschuil ik me weer als een schaduw achter de
gordijnen, waar ik hoor te zijn. Ik vraag me af hoe hij heet…. Maar aan de
andere kant hoeft niemand het te weten, van beide kanten af.
Iedereen in zijn eigen huis, is waar iedereen hoort te zijn. Als
ik me op mijn hak omdraai galt het geluid van de ijzeren zool op mijn laarzen
oorverdovend op het plakkaat van de huiskamer.
Hoewel het mijn hoofdpijn alleen nog maar meer verergerd, ik
negeer de vuurwerkknallen in mijn hoofd en doe iets wat waarschijnlijk erg dom
is, maar ik pak een fles Bailey’s uit de zacht zoemende koelkast. Ik vind de
fles koffieachtige alcohol achter een vergane krop sla en een blik bruine bonen
uit 1983, en naast een verse fles met nog meer alcohol. Met een zucht praat ik
uit verveling wat tegen mezef: ‘Alcohol…. Het probleem, en oplossing, van alle
problemen’ Grinnik ik. Ik haal de stop eraf en gooi die achteloos op de
grond. Zoveel als ik kan drink ik de bailey’s, en ga de krakende trap op naar
de weinige kamers die niet compleet vergaan zijn.Zelfs het retro radiootje van
een paar decennia geleden, die aanstaat op 1 of andere operazender klinkt nog
helder. De combinatie van het duistere, stoffige hol, met de hoge, holle stemmen
van boven doen dit hele tafereel denken aan een horrorfilm.
Er zakt een traptrede weg onder mijn
voeten, helemaal bovenaan. ‘Godver…’sis ik als mijn been vastzit tussen
splinters. Razend maak ik een vuist van mijn hand en sla met de knokkels de
splinters mee. Ik sis alleen even, mijn training heeft me laten beseffen dat
met een hoop training, je een plekje in jezelf hebt. Een plekje in je eigen
hoofd, waar je heen kunt. Pijn is er altijd, idioten die zeggen dat pijn een
illusie is zijn nooit gemarteld, afgepeigerd of afgebroken, stapje voor stapje.
Maar uiteindelijk is marteling draagbaar,
daar heb je het plekje voor. Uiteindelijk snap je dat je nooit echt dood gaat,
pijn gaat weg, alles gaat weg, behalve je leven. Marteling is niet gemaakt om
iemand van het leven te beroven, alleen om je te laten wensen dood te zijn.
Psychologische marteling, afbreking, is erger. Het veranderd je
compleet…. En je komt nooit terug.
Ik kijk daarom ook stoïcijns naar de splinters in mijn hand,
het bloed dat over mijn pols heen naar beneden sijpelt, netjes langs de blauwe
aderen over mijn arm.
Ik vervolg mijn reis naar boven, naar de wat ouderwetse badkamer,
en leg mijn hand in de wasbak, om het bloed er vanaf te halen, en de splinters
eruit te weken. Gevoelloos staar ik naar het roze water dat, gevuld met stukjes
hout, door de afvoer gaat.
‘Als vanouds’ grinnik ik. Als je bloed weet je dat je leeft,
iets waar je heel blij om kunt zijn: het privilege om te kunnen bloeden.
Ik wacht een kwartier tot alles gestopt is met bloeden, daarna
kijk ik er vervreemd naar. ‘We meet again….’ Zeg ik om een of andere line
uit een film die ik niet eens kan herinneren na te bootsen.
‘long time no see’ gaan
mijn lippen weer cliché, als we nu toch bezig zijn. Toch spreken mijn lippen nu
niet de waarheid, gisteren nog, eergisteren, en ga zo maar door. Al zal ik
vandaag niet veel tegenkomen hoop ik.
Ik draai me om naar de spiegel die nog wel eens een
roestbehandeling kan krijgen en kijk in de delen die nog een functie hebben
naar de afgeschoren delen van mijn haar, naar de hoekige, scherpe delen van
ingevallen wangen, en dunne, vervellende lippen.
Mezelf kijk ik al lang niet meer aan. Al
een hele lange tijd hebben mijn groenige ogen niet meer zichzelf kunnen
bekijken.
Ik hoef niet meer geconfronteerd te worden met die zielenspiegels, al vermoed ik dat die
spiegel al leeg is nu. Die is vervlogen, samen met de rook van
verbrand vlees, mijn vlees.
Het verbrande vlees van mijn schouder, dat ik gelukkig niet hoef
te zien, ik ben geen uil verdomme.
Ik voel er toch niets meer van. Het gevoel van het brandmerk is
allang weg, compleet vergaan, van alles in mijn schouder, by the way.
Het biepje van mijn mobiel gaat, een
wegwerp ding die op een speciale satelliet werkt, waar alleen maar mensen van
‘ons’ op kunnen. Het irritante biepje gaat over in een schellere klank. ‘Man
give me a break’ zucht ik. Na nog een slok van Baileys neem ik op. ‘Ik heb een
klus voor je’ zegt de bekende stem. ‘Hand
to hand, je hebt iemand om te overtuigen. Don’t mess it up’.
Hoofdstuk 3
Ik
blijf geïrriteerd door het raam kijken, naar het oude huis aan de overkant.
Volgens mij is er niet veel om bang van te zijn, alleen het huis is vreemd. De
man daarbinnen is een risico, maar als ik ooit wil weten wat daar aan de hand
is…. Tja, ik heb geen keuze dan de gevaarlijkste keuze. Ik zoek warme, zwarte
kleding uit, omdat het al aardig donker is. Met een paar afgetrapte sneakers
aan glip ik naar beneden.
Mijn
moeder is in het washok bezig met kleding opvouwen, dus gelukkig heb ik wel
even. Ik ga op de grond zitten bij de vensterbank, waarbij mijn gewone bruine
haar, een stuk van mijn voorhoofd en een paar ogen er bovenuit komen, met de
sleutels van de deur in mijn handen.
Ik
wacht lang, lang en lang. Na een half uur is er nog niet veel gebeurd, dus ga
ik naar de koelkast, en haal er een stuk chocola uit die al over de datum is.
Met bruinige tanden wacht ik nog een kwartier, en pak daarna een fles cola uit
de koelkast. Als ik op het punt sta om na een uur weer iets uit de koelkast te
pakken, gaat de deur van het oude huis open.
Als een razende giert de adrenaline
door mijn lijf. Voor de zekerheid had ik een mes uit het blok gepakt, je weet
maar nooit met die gekken. Misschien is het wel een maffialid, een ontsnapte
gedetineerde, een psychopaat…. In ieder geval ben ik niet zo dom dat ik zelf
zonder wapens die gast achterna ga. Met onzekere stappen zit ik in mezelf te
bedenken of dit nou wel zo verstandig is. Uiteindelijk denk ik van niet, maar
dat komt pas door in mijn hoofd als ik al lang en breed op het tuinpad sta.
Ik
ben te nieuwsgierig om mijn angst over te laten nemen. Als ik ooit ervan af wil
komen zal ik wel moeten weten waar hij heen gaat, wat zijn geheim is.
Ik
bijt op mijn lip, ik heb niet eens gekeken of hij wel met een auto gaat of niet…Ik
pak voor de zekerheid een oude omafiets die voor noodgevallen naast het huis
staat, spring erop en
Rij
achter de man aan. Hij glipt de steeg in, die ik het allerliefste vermijd, maar
vreemd genoeg… het is alleen donker, het hobbelt wat doordat het wegdek gewoon
vergeten en verlaten is.
Voorzichtig
kijk ik om me heen, het is vreselijk donker, de restanten van mijn vorige fiets
liggen er nog in stukjes, en ik fiets over wat losse stenen heen.
De
man loopt voor me, in zware, harde schoenen en verstopt achter een dikke laag
stof van een lange trenchcoat. Ik blijf op een afstandje, maar hou hem goed in
de gaten. Hij loopt een half uur lang stevig door, en ik blijf hem net zolang
volgen tot mijn handen en tenen verkleumd zijn. Ik voel het ijs bijna in mijn
bloed, dat me helemaal overneemt.
Bijna
ben ik er, bíjna, totdat ik merk dat die fietser achter me… dat die wel heel
vreemd is. Hij blijft op dezelfde afstand, gaat niet weg, slaat nooit af, en
houd me in de gaten.
Ik
draai een andere kant op, kijken of hij me nog een keer volgt, en inderdaad
draait de fiets deze kant op, al is het moeilijk te zien.
Ik
kan het jochie niet met me mee laten gaan, ik draai om, en loop recht op de
jongen af, hij verstijft, en wiebelt enorm met het wiel. Ik snuif en grijp het stuur vast van de sneeuwwitte
jongen, die zichzelf vastklampt . ‘Goeieavond’ sis ik, ‘Kan ik je helpen?’
‘N-nee’
‘Ben
je de weg kwijt’
Een
schuddend hoofd.
‘Dan
why the fuck zit je me te achtervolgen, knul?’
Hij
bijt op zijn lip. ‘Ik wacht’ zeg ik. ‘Had je je les niet geleerd vanmiddag?’ Ik
probeer echt om mensen weg te houden, maar dat lukt niet altijd even goed.
‘Ik
hoop dat je een goede reden hebt, ik ben nu verschrikkelijk laat’.
Ik
krijg een verontschuldiging door gemompeld. Hij is zo’n beetje een kleine 10
jaar jonger, en verschrikkelijk nieuwsgierig.
Tot
mijn teleurstelling krijg ik nog te horen dat hij de weg niet terug weet. Ik
kijk geïrriteerd naar de grond om iets van woede te beheersen. ‘Best, kom met
me mee, blijf stil, zorg voor geen problemen en ik breng je aan het einde van
de klus weer op’ grom ik laag.
Ik
sleur de jongen van zijn fiets af, en trek woedend de bibberende maar
nieuwsgierige man met me mee. Elke keer als hij me iets vraagt kap ik hem af, ‘Wat
mij betreft doe je wat je wil, maar als je straks thuis wil komen, raad ik je
aan om over 2 uur hier weer te staan, en je afzijdig te houden.
Sneaky
glip ik achter een oude fabriek om een naar vis stinkende vuilniscontainer met
de jongen, die zichzelf Rune noemt. ‘Kop houden’ sis ik als hij vraagt waar we
zijn. De fabriekshal is met planken afgeschermd, er is een gat in de grond
gegraven, naar beneden, de kelder, waar ik moet zijn.
Waar
ik moet zijn voor de Cagefighting.