woensdag 17 mei 2017

underground (Opdracht verhaalschrijven)

Hoofdstuk 1
Ik zie het huis naderen, meter bij meter. Elk rondje dat mijn fietswiel om zijn as draait voel ik mijn ingewanden inkrimpen. Ik ben niet de enige. De hond van de buren die altijd zo vrolijk hoort te zijn, glipt als een haas met zijn staart tussen z'n poten tussen de huizen door.
Ik kijk recht voor me uit en knijp de versleten rubberen handvaten van mijn fietsstuur goed vast. Dat heb ik nu al zo vaak gedaan dat het model van m'n hand tot op de bloedvaten aan toe in het rubber zit gegrift. Als ik niet kijk, misschien zie ik hem niet.
Zie ik daar iets bewegen? Nee toch niet. Nog een keer kijken.... Flitsen daar ogen voorbij of ben ik weer paranoïde? Waarom kijk ik eigenlijk? Waarom kijk ik als ik hem niet eens HOEF te zien.
Ik zet m'n voeten stevig op de trappers om snel de 50 meter te kunnen halen.
Ik snap niet wat er zo raar aan is. Het huis ziet er normaal uit, maar de gordijnen zijn dicht, en er komen vreemde geluiden uit, dag en nacht. Ik kijk het huis in,  en kijk recht in een soort goudgloeiende ogen. Ik schrik me dood en durf te wedden dat mijn hart echt even stopt.
 Van binnen bevries ik en ik durf me niet te bewegen waardoor ik bijna omval met Mijn fiets. 'Holy.... ' sis ik vloekend. Doodsbang probeer ik de snelheid weer op te voeren, maar ik ben te laat. 
Haastig kijk als bevroren achterom terwijl ik mijn gewicht op de trappers zet, en mijn fiets valt van de plotselinge bewegingen van de stoep af. In paniek val ik om met mijn hoofd tegen de muur. Ik hoor een deur dichtklappen en ik durf niet te ademen, ondanks de schrapende pijn van bakstenen dat tegen mijn hoofdhuid schuurt. Wat is dat? Was dat eigenlijk wel menselijk?
De angst houdt me zo in de greep dat ik de bonzende hoofdpijn niet meer voel.
De deur gaat verder open. Een zwarte leren laars dat rechtstreeks uit de game Assassins Creed of Halo komt daalt langzaam van de trede af. Mijn oren piepen hard mee met het geruis van de lange jas die daarachteraan komt en in mijn hoofd galmen al snel de voetstappen van ijzeren zolen van de zwarte laarzen door tot in mijn oren, tot het diepste van mijn hersenen, een vernietigende sonar of Mass destruction.
Ongevoelig voor de pijn die met het bloed uit mijn knieën en hoofd komt, krabbel ik onhandig overeind. Ik laat mijn fietswrak voor wat het is in de steeg. Ik hijg zwaar en durf niet achterom te kijken, wel luister ik uit angst naar de dreigende stilte, dat alles voor zover mogelijk nog erger maakt.
Met bibberende handen vis ik de huissleutel uit mijn zak. Gespannen over mijn schouder kijkend probeer ik het verdomde stukje ijzer in het slot te krijgen en ik duw met alles wat ik nog heb tegen de deur. Die glipt open en ik trek de sleutel terug. Ik glip tussen de deurpost en de deur door als die nog niet eens 20 centimeter open is en doe meteen zo snel mogelijk de sleutel weer in het slot. Ik laat me met mijn rug tegen de deurpost naar beneden zakken en leg mijn armen om mijn opengetrokken  knieën heen. Hier ben ik veilig, hoop ik. De man uit het huis kan me niet zien.
Mijn ogen branden van de hoofdpijn en ik scheur een stuk van mijn kapotte broek af om de jaap in mijn slaap te dichten. De pijn is stekend maar wordt overheerst door een harde piep in mijn oren en de bonkende koppijn van mijn hoofd tegen de muur.
Ik hou mijn adem in als ik voetstappen hoor die dichterbij komen. Ik maak geen grapjes, dit ben ik op mijn dapperst. Ik heb al mijn vrienden uitgedaagd om door de steeg te komen, dat hebben ze geprobeerd, en ze doen dat van hun leven nooit weer, geen wonder dat ik nu niet meer geliefd ben als gastheer om ergens te chillen…..
Ik houd mijn hoofd zo bezig, denken denken denken aan de feiten. Luister naar de feiten. Geen voetstappen buiten.  Luister Rune, denken Rune, niet voelen Rune, alles komt goed Rune.
Ik hoor wel geklop maar dat kan er niet zijn. Er IS geen hoofdwond, mijn fiets staat straks weer keurig in de garage, niet aan gort in de steeg.
Door dat denken hou ik mijn adem in tot de ijzeren voetstappen verdwijnen. Dan pas durf ik mijn arme, trillende en bloedende benen de opdracht te geven naar de woonkamer te lopen en om het hoekje door het raam te kijken naar het typische huis aan de overkant.
Mijn fiets is weg, het is stil en de verschoten gordijnen zijn weer dicht.
'Rune?', vraagt mijn moeder. Ik hoor voetstappen en ik kijk haar met een wit gezicht onder een gordijn van blond haar aan.
Ik zeg niks en zij ook niet. Dan gaat ze weg om de eerstehulpdoos te halen. Ik mompel vreemde en verwarde woorden tegen haar. Als ze terugkomt, probeert ze met verbandgaas de hoofdwond te stelpen.
'Rune' zegt ze. Ik luister naar het woord dat over haar lippen komt. Ik kan er geen duidelijke emotie uit halen. 'Rune!'
Ik bal mijn vuisten, en maak zo ongewild de schaafwonden op de knokkels erger. Wat kunnen mij die dingen nou schelen. Die pijn is maar voor even. Wat me echt dwarszit is de man die daar woont.
Niemand ziet hem echt, hij gaat alleen zodra de zon onder gaat weg, en komt weer zijn huis in een paar voordat de school weer begint.
Zodra mijn moeder me laat gaan heb ik de halve verbanddoos om mijn lichaam heen.
Mam bied van alles aan om me te kalmeren, maar ik neem stilletjes een paar koeken mee, een mok koffie en mijn tas, en neem die mee naar mijn kamer.
Ongeduldig tik ik het toetsenbord terwijl ik wacht op mijn laptop van 3 jaar oud tot die klaar is met laden, om daarna weer 5 minuten te moeten wachten op het bureaublad.
Haastig typ ik in de adresbalk van Chrome google maps, en ik richt de sattelietbeelden op het huis aan de overkant. Ik begin mijn onderzoek door alles wat ik kan vinden over de man of het huis op te zoeken. Er is niet veel , maar hoe dieper ik begin te kijken, het deepweb in ga, hoe meer verbanden ik vind. Link per link, woord voor woord kom ik verder, en elke keer denk ik dat het niet erger kan, en keer op keer onderschat ik wat ik vind.
Als het onderzoekje  klaar is en de zon zijn gezicht al heeft laten zien kijk ik met een stoïcijnse grijns naar het resultaat… Niks, compleet niks. Geïrriteerd kijk  ik naar mijn onderzoek, waar alleen maar wartaal op staat. Alsof sesamstraat een quantum mechanica theorie wil uitleggen aan peuters.

Hoofdstuk 2
Nu de jongen weer rustig in zijn huis is, en dus zijn neus uit mijn zaken verwijderd is, verschuil ik me weer als een schaduw achter de gordijnen, waar ik hoor te zijn. Ik vraag me af hoe hij heet…. Maar aan de andere kant hoeft niemand het te weten, van beide kanten af.
Iedereen in zijn eigen huis, is waar iedereen hoort te zijn. Als ik me op mijn hak omdraai galt het geluid van de ijzeren zool op mijn laarzen oorverdovend op het plakkaat van de huiskamer.
Hoewel het mijn hoofdpijn alleen nog maar meer verergerd, ik negeer de vuurwerkknallen in mijn hoofd en doe iets wat waarschijnlijk erg dom is, maar ik pak een fles Bailey’s uit de zacht zoemende koelkast. Ik vind de fles koffieachtige alcohol achter een vergane krop sla en een blik bruine bonen uit 1983, en naast een verse fles met nog meer alcohol. Met een zucht praat ik uit verveling wat tegen mezef: ‘Alcohol…. Het probleem, en oplossing, van alle problemen’ Grinnik ik.  Ik haal de stop eraf en gooi die achteloos op de grond. Zoveel als ik kan drink ik de bailey’s, en ga de krakende trap op naar de weinige kamers die niet compleet vergaan zijn.Zelfs het retro radiootje van een paar decennia geleden, die aanstaat op 1 of andere operazender klinkt nog helder. De combinatie van het duistere, stoffige hol, met de hoge, holle stemmen van boven doen dit hele tafereel denken aan een horrorfilm.
Er zakt een traptrede weg onder mijn voeten, helemaal bovenaan. ‘Godver…’sis ik als mijn been vastzit tussen splinters. Razend maak ik een vuist van mijn hand en sla met de knokkels de splinters mee. Ik sis alleen even, mijn training heeft me laten beseffen dat met een hoop training, je een plekje in jezelf hebt. Een plekje in je eigen hoofd, waar je heen kunt. Pijn is er altijd, idioten die zeggen dat pijn een illusie is zijn nooit gemarteld, afgepeigerd of afgebroken, stapje voor stapje.
Maar uiteindelijk is marteling draagbaar, daar heb je het plekje voor. Uiteindelijk snap je dat je nooit echt dood gaat, pijn gaat weg, alles gaat weg, behalve je leven. Marteling is niet gemaakt om iemand van het leven te beroven, alleen om je te laten wensen dood te zijn.
Psychologische marteling, afbreking, is erger. Het veranderd je compleet…. En je komt nooit terug.
Ik kijk daarom ook stoïcijns naar de splinters in  mijn hand, het bloed dat over mijn pols heen naar beneden sijpelt, netjes langs de blauwe aderen over mijn arm.
Ik vervolg mijn reis naar boven, naar de wat ouderwetse badkamer, en leg mijn hand in de wasbak, om het bloed er vanaf te halen, en de splinters eruit te weken. Gevoelloos staar ik naar het roze water dat, gevuld met stukjes hout, door de afvoer gaat.
‘Als vanouds’  grinnik ik. Als je bloed weet je dat je leeft, iets waar je heel blij om kunt zijn: het privilege om te kunnen bloeden.
Ik wacht een kwartier tot alles gestopt is met bloeden, daarna kijk ik er vervreemd naar. ‘We meet again….’  Zeg ik om een of andere line uit een film die ik niet eens kan herinneren na te bootsen.
long time no see’  gaan mijn lippen weer cliché, als we nu toch bezig zijn. Toch spreken mijn lippen nu niet de waarheid, gisteren nog, eergisteren, en ga zo maar door. Al zal ik vandaag niet veel tegenkomen hoop ik.
Ik draai me om naar de spiegel die nog wel eens een roestbehandeling kan krijgen en kijk in de delen die nog een functie hebben naar de afgeschoren delen van mijn haar, naar de hoekige, scherpe delen van ingevallen wangen, en dunne, vervellende lippen.
Mezelf kijk ik al lang niet meer aan. Al een hele lange tijd hebben mijn groenige ogen niet meer zichzelf kunnen bekijken.
Ik hoef niet meer geconfronteerd te worden met die zielenspiegels, al vermoed ik dat die spiegel  al leeg is nu.  Die is vervlogen, samen met de rook van verbrand vlees, mijn vlees.
Het verbrande vlees van mijn schouder, dat ik gelukkig niet hoef te zien, ik ben geen uil verdomme.
Ik voel er toch niets meer van. Het gevoel van het brandmerk is allang weg, compleet vergaan, van alles in mijn schouder, by the way.
Het biepje van mijn mobiel gaat, een wegwerp ding die op een speciale satelliet werkt, waar alleen maar mensen van ‘ons’ op kunnen. Het irritante biepje gaat over in een schellere klank. ‘Man give me a break’ zucht ik. Na nog een slok van Baileys neem ik op. ‘Ik heb een klus voor je’ zegt de bekende stem.  ‘Hand to hand, je hebt iemand om te overtuigen. Don’t mess it up’.

Hoofdstuk 3
Ik blijf geïrriteerd door het raam kijken, naar het oude huis aan de overkant. Volgens mij is er niet veel om bang van te zijn, alleen het huis is vreemd. De man daarbinnen is een risico, maar als ik ooit wil weten wat daar aan de hand is…. Tja, ik heb geen keuze dan de gevaarlijkste keuze. Ik zoek warme, zwarte kleding uit, omdat het al aardig donker is. Met een paar afgetrapte sneakers aan glip ik naar beneden.
Mijn moeder is in het washok bezig met kleding opvouwen, dus gelukkig heb ik wel even. Ik ga op de grond zitten bij de vensterbank, waarbij mijn gewone bruine haar, een stuk van mijn voorhoofd en een paar ogen er bovenuit komen, met de sleutels van de deur in mijn handen.
Ik wacht lang, lang en lang. Na een half uur is er nog niet veel gebeurd, dus ga ik naar de koelkast, en haal er een stuk chocola uit die al over de datum is. Met bruinige tanden wacht ik nog een kwartier, en pak daarna een fles cola uit de koelkast. Als ik op het punt sta om na een uur weer iets uit de koelkast te pakken, gaat de deur van het oude huis open.
            Als een razende giert de adrenaline door mijn lijf. Voor de zekerheid had ik een mes uit het blok gepakt, je weet maar nooit met die gekken. Misschien is het wel een maffialid, een ontsnapte gedetineerde, een psychopaat…. In ieder geval ben ik niet zo dom dat ik zelf zonder wapens die gast achterna ga. Met onzekere stappen zit ik in mezelf te bedenken of dit nou wel zo verstandig is. Uiteindelijk denk ik van niet, maar dat komt pas door in mijn hoofd als ik al lang en breed op het tuinpad sta.
Ik ben te nieuwsgierig om mijn angst over te laten nemen. Als ik ooit ervan af wil komen zal ik wel moeten weten waar hij heen gaat, wat zijn geheim is.
Ik bijt op mijn lip, ik heb niet eens gekeken of hij wel met een auto gaat of niet…Ik pak voor de zekerheid een oude omafiets die voor noodgevallen naast het huis staat, spring erop en
Rij achter de man aan. Hij glipt de steeg in, die ik het allerliefste vermijd, maar vreemd genoeg… het is alleen donker, het hobbelt wat doordat het wegdek gewoon vergeten en verlaten is.
Voorzichtig kijk ik om me heen, het is vreselijk donker, de restanten van mijn vorige fiets liggen er nog in stukjes, en ik fiets over wat losse stenen heen.
De man loopt voor me, in zware, harde schoenen en verstopt achter een dikke laag stof van een lange trenchcoat. Ik blijf op een afstandje, maar hou hem goed in de gaten. Hij loopt een half uur lang stevig door, en ik blijf hem net zolang volgen tot mijn handen en tenen verkleumd zijn. Ik voel het ijs bijna in mijn bloed, dat me helemaal overneemt.

Bijna ben ik er, bíjna, totdat ik merk dat die fietser achter me… dat die wel heel vreemd is. Hij blijft op dezelfde afstand, gaat niet weg, slaat nooit af, en houd me in de gaten.
Ik draai een andere kant op, kijken of hij me nog een keer volgt, en inderdaad draait de fiets deze kant op, al is het moeilijk te zien.
Ik kan het jochie niet met me mee laten gaan, ik draai om, en loop recht op de jongen af, hij verstijft, en wiebelt enorm met het wiel. Ik snuif  en grijp het stuur vast van de sneeuwwitte jongen, die zichzelf vastklampt . ‘Goeieavond’ sis ik, ‘Kan ik je helpen?’
‘N-nee’
‘Ben je de weg kwijt’
Een schuddend hoofd.
‘Dan why the fuck zit je me te achtervolgen, knul?’
Hij bijt op zijn lip. ‘Ik wacht’ zeg ik. ‘Had je je les niet geleerd vanmiddag?’ Ik probeer echt om mensen weg te houden, maar dat lukt niet altijd even goed.
‘Ik hoop dat je een goede reden hebt, ik ben nu verschrikkelijk laat’.
Ik krijg een verontschuldiging door gemompeld. Hij is zo’n beetje een kleine 10 jaar jonger, en verschrikkelijk nieuwsgierig.
Tot mijn teleurstelling krijg ik nog te horen dat hij de weg niet terug weet. Ik kijk geïrriteerd naar de grond om iets van woede te beheersen. ‘Best, kom met me mee, blijf stil, zorg voor geen problemen en ik breng je aan het einde van de klus weer op’ grom ik laag.
Ik sleur de jongen van zijn fiets af, en trek woedend de bibberende maar nieuwsgierige man met me mee. Elke keer als hij me iets vraagt kap ik hem af, ‘Wat mij betreft doe je wat je wil, maar als je straks thuis wil komen, raad ik je aan om over 2 uur hier weer te staan, en je afzijdig te houden.
Sneaky glip ik achter een oude fabriek om een naar vis stinkende vuilniscontainer met de jongen, die zichzelf Rune noemt. ‘Kop houden’ sis ik als hij vraagt waar we zijn. De fabriekshal is met planken afgeschermd, er is een gat in de grond gegraven, naar beneden, de kelder, waar ik moet zijn.

Waar ik moet zijn voor de Cagefighting.

lezenvoordelijst 'slangen aaien', Mirjam Boelsums, boek 5

mirjam Boelsums, Slangen aaien

Mening
Mijn mening over dit boek is dat ik het wel wat verwarrend vond. Je krijgt heel lang geen antwoord waarom ze eigenlijk ondervraagd word. Dit hele boek is eigenlijk een serie flashbacks, met tussendoor de tegenwoordige tijd, waarin ze ondervraagd word. Verder is alles wel origineel, het is leuk om te zien hoe ze zich red, alleen met wat ze heeft, bijvoorbeeld in Amsterdam met een vriendin, waar ze gewoon leeft waar ze kan leven.
In vergelijking met  de andere boeken die ik gelezen heb, gaan hier de tijden vooral veel door elkaar. Er gebeurd hier veel meer, en dit boek is grappiger dan de rest, en de enige die uit het oog van een leeftijdsgenoot is geschreven, wat het makkelijker maakt om te lezen.
Ik zou dit boek wel aan mensen voorstellen die graag psychologische boeken te lezen, maar niet veel zin in lezen hebben, dit boek is namelijk niet zo lang, en is niet vreselijk diepgaand.

samenvatting

Verhaalverloop
Het verhaal is niet chronologisch. De gebeurtenissen op een tijdlijn van 2 weken voor de moord op Van Brunschot. Tussendoor krijg je scenes van vaak niet meer dan een paar alinea’s lang zijn over de ondervraging van Mariecke door Lipstick.
In het boek herken ik terugwijzingen, zoals in zinnen: ‘Ik stond midden op het pleintje’(blz 78). Aan ‘stond’ is hier te zien dat het verleden tijd is, dus terugwijzingen. Als het vooruitwijzingen zouden zijn, had er gestaan: ‘Ik ga midden op het pleintje staan. Het hele boek is in deze stijl geschreven.
Het boek bestaat uit flashbacks, waardoor je vanuit Mariecke’s oogpunt ziet wat er gebeurd is, en wat Lipstick wil weten.
Ik ben geen tijdverdichting of tijdvertraging tegengekomen.
In het begin kwam ik een beschrijving van de jeugdinrichting tegen. Ik wist eerst niet was het was, dus het begint al vreemd, omdat je niet weet wat er gebeurd en waar de hoofdpersoon is.
Ik vind dit wel een goede manier om een boek te beginnen, om meteen vanaf het begin al de aandacht en nieuwsgierigheid van de lezer te wekken.
De verteltijd van het boek was voor mij ongeveer anderhalf uur voor 157 bladzijden. Ongeveer 50 bladzijden per half uur. Het boek is ook niet moeilijk te lezen, en de bladzijden zijn ook niet zo groot.
De verteltijd in het boek is de tijd waarin de flashbacks van Mariecke, die 2 weken duurde. Haar flashbacks beginnen 2 weken voor de dood van haar leraar, en eindigt bij de onbekende tijd na de dood, en bij het einde van het boek waarbij het onderzoek word gestopt, omdat Lipstick het opgeeft.


Hoofdstuk 1
Ik zie het huis naderen, meter bij meter. Elk rondje dat mijn fietswiel om zijn as draait voel ik mijn ingewanden inkrimpen. Ik ben niet de enige. De hond van de buren die altijd zo vrolijk hoort te zijn, glipt als een haas met zijn staart tussen z'n poten tussen de huizen door.
Ik kijk recht voor me uit en knijp de versleten rubberen handvaten van mijn fietsstuur goed vast. Dat heb ik nu al zo vaak gedaan dat het model van m'n hand tot op de bloedvaten aan toe in het rubber zit gegrift. Als ik niet kijk, misschien zie ik hem niet.
Zie ik daar iets bewegen? Nee toch niet. Nog een keer kijken.... Flitsen daar ogen voorbij of ben ik weer paranoïde? Waarom kijk ik eigenlijk? Waarom kijk ik als ik hem niet eens HOEF te zien.
Ik zet m'n voeten stevig op de trappers om snel de 50 meter te kunnen halen.
Ik snap niet wat er zo raar aan is. Het huis ziet er normaal uit, maar de gordijnen zijn dicht, en er komen vreemde geluiden uit, dag en nacht. Ik kijk het huis in,  en kijk recht in een soort goudgloeiende ogen. Ik schrik me dood en durf te wedden dat mijn hart echt even stopt.
 Van binnen bevries ik en ik durf me niet te bewegen waardoor ik bijna omval met Mijn fiets. 'Holy.... ' sis ik vloekend. Doodsbang probeer ik de snelheid weer op te voeren, maar ik ben te laat. 
Haastig kijk als bevroren achterom terwijl ik mijn gewicht op de trappers zet, en mijn fiets valt van de plotselinge bewegingen van de stoep af. In paniek val ik om met mijn hoofd tegen de muur. Ik hoor een deur dichtklappen en ik durf niet te ademen, ondanks de schrapende pijn van bakstenen dat tegen mijn hoofdhuid schuurt. Wat is dat? Was dat eigenlijk wel menselijk?
De angst houdt me zo in de greep dat ik de bonzende hoofdpijn niet meer voel.
De deur gaat verder open. Een zwarte leren laars dat rechtstreeks uit de game Assassins Creed of Halo komt daalt langzaam van de trede af. Mijn oren piepen hard mee met het geruis van de lange jas die daarachteraan komt en in mijn hoofd galmen al snel de voetstappen van ijzeren zolen van de zwarte laarzen door tot in mijn oren, tot het diepste van mijn hersenen, een vernietigende sonar of Mass destruction.
Ongevoelig voor de pijn die met het bloed uit mijn knieën en hoofd komt, krabbel ik onhandig overeind. Ik laat mijn fietswrak voor wat het is in de steeg. Ik hijg zwaar en durf niet achterom te kijken, wel luister ik uit angst naar de dreigende stilte, dat alles voor zover mogelijk nog erger maakt.
Met bibberende handen vis ik de huissleutel uit mijn zak. Gespannen over mijn schouder kijkend probeer ik het verdomde stukje ijzer in het slot te krijgen en ik duw met alles wat ik nog heb tegen de deur. Die glipt open en ik trek de sleutel terug. Ik glip tussen de deurpost en de deur door als die nog niet eens 20 centimeter open is en doe meteen zo snel mogelijk de sleutel weer in het slot. Ik laat me met mijn rug tegen de deurpost naar beneden zakken en leg mijn armen om mijn opengetrokken  knieën heen. Hier ben ik veilig, hoop ik. De man uit het huis kan me niet zien.
Mijn ogen branden van de hoofdpijn en ik scheur een stuk van mijn kapotte broek af om de jaap in mijn slaap te dichten. De pijn is stekend maar wordt overheerst door een harde piep in mijn oren en de bonkende koppijn van mijn hoofd tegen de muur.
Ik hou mijn adem in als ik voetstappen hoor die dichterbij komen. Ik maak geen grapjes, dit ben ik op mijn dapperst. Ik heb al mijn vrienden uitgedaagd om door de steeg te komen, dat hebben ze geprobeerd, en ze doen dat van hun leven nooit weer, geen wonder dat ik nu niet meer geliefd ben als gastheer om ergens te chillen…..
Ik houd mijn hoofd zo bezig, denken denken denken aan de feiten. Luister naar de feiten. Geen voetstappen buiten.  Luister Rune, denken Rune, niet voelen Rune, alles komt goed Rune.
Ik hoor wel geklop maar dat kan er niet zijn. Er IS geen hoofdwond, mijn fiets staat straks weer keurig in de garage, niet aan gort in de steeg.
Door dat denken hou ik mijn adem in tot de ijzeren voetstappen verdwijnen. Dan pas durf ik mijn arme, trillende en bloedende benen de opdracht te geven naar de woonkamer te lopen en om het hoekje door het raam te kijken naar het typische huis aan de overkant.
Mijn fiets is weg, het is stil en de verschoten gordijnen zijn weer dicht.
'Rune?', vraagt mijn moeder. Ik hoor voetstappen en ik kijk haar met een wit gezicht onder een gordijn van blond haar aan.
Ik zeg niks en zij ook niet. Dan gaat ze weg om de eerstehulpdoos te halen. Ik mompel vreemde en verwarde woorden tegen haar. Als ze terugkomt, probeert ze met verbandgaas de hoofdwond te stelpen.
'Rune' zegt ze. Ik luister naar het woord dat over haar lippen komt. Ik kan er geen duidelijke emotie uit halen. 'Rune!'
Ik bal mijn vuisten, en maak zo ongewild de schaafwonden op de knokkels erger. Wat kunnen mij die dingen nou schelen. Die pijn is maar voor even. Wat me echt dwarszit is de man die daar woont.
Niemand ziet hem echt, hij gaat alleen zodra de zon onder gaat weg, en komt weer zijn huis in een paar voordat de school weer begint.
Zodra mijn moeder me laat gaan heb ik de halve verbanddoos om mijn lichaam heen.
Mam bied van alles aan om me te kalmeren, maar ik neem stilletjes een paar koeken mee, een mok koffie en mijn tas, en neem die mee naar mijn kamer.
Ongeduldig tik ik het toetsenbord terwijl ik wacht op mijn laptop van 3 jaar oud tot die klaar is met laden, om daarna weer 5 minuten te moeten wachten op het bureaublad.
Haastig typ ik in de adresbalk van Chrome google maps, en ik richt de sattelietbeelden op het huis aan de overkant. Ik begin mijn onderzoek door alles wat ik kan vinden over de man of het huis op te zoeken. Er is niet veel , maar hoe dieper ik begin te kijken, het deepweb in ga, hoe meer verbanden ik vind. Link per link, woord voor woord kom ik verder, en elke keer denk ik dat het niet erger kan, en keer op keer onderschat ik wat ik vind.
Als het onderzoekje  klaar is en de zon zijn gezicht al heeft laten zien kijk ik met een stoïcijnse grijns naar het resultaat… Niks, compleet niks. Geïrriteerd kijk  ik naar mijn onderzoek, waar alleen maar wartaal op staat. Alsof sesamstraat een quantum mechanica theorie wil uitleggen aan peuters.

Hoofdstuk 2
Nu de jongen weer rustig in zijn huis is, en dus zijn neus uit mijn zaken verwijderd is, verschuil ik me weer als een schaduw achter de gordijnen, waar ik hoor te zijn. Ik vraag me af hoe hij heet…. Maar aan de andere kant hoeft niemand het te weten, van beide kanten af.
Iedereen in zijn eigen huis, is waar iedereen hoort te zijn. Als ik me op mijn hak omdraai galt het geluid van de ijzeren zool op mijn laarzen oorverdovend op het plakkaat van de huiskamer.
Hoewel het mijn hoofdpijn alleen nog maar meer verergerd, ik negeer de vuurwerkknallen in mijn hoofd en doe iets wat waarschijnlijk erg dom is, maar ik pak een fles Bailey’s uit de zacht zoemende koelkast. Ik vind de fles koffieachtige alcohol achter een vergane krop sla en een blik bruine bonen uit 1983, en naast een verse fles met nog meer alcohol. Met een zucht praat ik uit verveling wat tegen mezef: ‘Alcohol…. Het probleem, en oplossing, van alle problemen’ Grinnik ik.  Ik haal de stop eraf en gooi die achteloos op de grond. Zoveel als ik kan drink ik de bailey’s, en ga de krakende trap op naar de weinige kamers die niet compleet vergaan zijn.Zelfs het retro radiootje van een paar decennia geleden, die aanstaat op 1 of andere operazender klinkt nog helder. De combinatie van het duistere, stoffige hol, met de hoge, holle stemmen van boven doen dit hele tafereel denken aan een horrorfilm.
Er zakt een traptrede weg onder mijn voeten, helemaal bovenaan. ‘Godver…’sis ik als mijn been vastzit tussen splinters. Razend maak ik een vuist van mijn hand en sla met de knokkels de splinters mee. Ik sis alleen even, mijn training heeft me laten beseffen dat met een hoop training, je een plekje in jezelf hebt. Een plekje in je eigen hoofd, waar je heen kunt. Pijn is er altijd, idioten die zeggen dat pijn een illusie is zijn nooit gemarteld, afgepeigerd of afgebroken, stapje voor stapje.
Maar uiteindelijk is marteling draagbaar, daar heb je het plekje voor. Uiteindelijk snap je dat je nooit echt dood gaat, pijn gaat weg, alles gaat weg, behalve je leven. Marteling is niet gemaakt om iemand van het leven te beroven, alleen om je te laten wensen dood te zijn.
Psychologische marteling, afbreking, is erger. Het veranderd je compleet…. En je komt nooit terug.
Ik kijk daarom ook stoïcijns naar de splinters in  mijn hand, het bloed dat over mijn pols heen naar beneden sijpelt, netjes langs de blauwe aderen over mijn arm.
Ik vervolg mijn reis naar boven, naar de wat ouderwetse badkamer, en leg mijn hand in de wasbak, om het bloed er vanaf te halen, en de splinters eruit te weken. Gevoelloos staar ik naar het roze water dat, gevuld met stukjes hout, door de afvoer gaat.
‘Als vanouds’  grinnik ik. Als je bloed weet je dat je leeft, iets waar je heel blij om kunt zijn: het privilege om te kunnen bloeden.
Ik wacht een kwartier tot alles gestopt is met bloeden, daarna kijk ik er vervreemd naar. ‘We meet again….’  Zeg ik om een of andere line uit een film die ik niet eens kan herinneren na te bootsen.
long time no see’  gaan mijn lippen weer cliché, als we nu toch bezig zijn. Toch spreken mijn lippen nu niet de waarheid, gisteren nog, eergisteren, en ga zo maar door. Al zal ik vandaag niet veel tegenkomen hoop ik.
Ik draai me om naar de spiegel die nog wel eens een roestbehandeling kan krijgen en kijk in de delen die nog een functie hebben naar de afgeschoren delen van mijn haar, naar de hoekige, scherpe delen van ingevallen wangen, en dunne, vervellende lippen.
Mezelf kijk ik al lang niet meer aan. Al een hele lange tijd hebben mijn groenige ogen niet meer zichzelf kunnen bekijken.
Ik hoef niet meer geconfronteerd te worden met die zielenspiegels, al vermoed ik dat die spiegel  al leeg is nu.  Die is vervlogen, samen met de rook van verbrand vlees, mijn vlees.
Het verbrande vlees van mijn schouder, dat ik gelukkig niet hoef te zien, ik ben geen uil verdomme.
Ik voel er toch niets meer van. Het gevoel van het brandmerk is allang weg, compleet vergaan, van alles in mijn schouder, by the way.
Het biepje van mijn mobiel gaat, een wegwerp ding die op een speciale satelliet werkt, waar alleen maar mensen van ‘ons’ op kunnen. Het irritante biepje gaat over in een schellere klank. ‘Man give me a break’ zucht ik. Na nog een slok van Baileys neem ik op. ‘Ik heb een klus voor je’ zegt de bekende stem.  ‘Hand to hand, je hebt iemand om te overtuigen. Don’t mess it up’.

Hoofdstuk 3
Ik blijf geïrriteerd door het raam kijken, naar het oude huis aan de overkant. Volgens mij is er niet veel om bang van te zijn, alleen het huis is vreemd. De man daarbinnen is een risico, maar als ik ooit wil weten wat daar aan de hand is…. Tja, ik heb geen keuze dan de gevaarlijkste keuze. Ik zoek warme, zwarte kleding uit, omdat het al aardig donker is. Met een paar afgetrapte sneakers aan glip ik naar beneden.
Mijn moeder is in het washok bezig met kleding opvouwen, dus gelukkig heb ik wel even. Ik ga op de grond zitten bij de vensterbank, waarbij mijn gewone bruine haar, een stuk van mijn voorhoofd en een paar ogen er bovenuit komen, met de sleutels van de deur in mijn handen.
Ik wacht lang, lang en lang. Na een half uur is er nog niet veel gebeurd, dus ga ik naar de koelkast, en haal er een stuk chocola uit die al over de datum is. Met bruinige tanden wacht ik nog een kwartier, en pak daarna een fles cola uit de koelkast. Als ik op het punt sta om na een uur weer iets uit de koelkast te pakken, gaat de deur van het oude huis open.
            Als een razende giert de adrenaline door mijn lijf. Voor de zekerheid had ik een mes uit het blok gepakt, je weet maar nooit met die gekken. Misschien is het wel een maffialid, een ontsnapte gedetineerde, een psychopaat…. In ieder geval ben ik niet zo dom dat ik zelf zonder wapens die gast achterna ga. Met onzekere stappen zit ik in mezelf te bedenken of dit nou wel zo verstandig is. Uiteindelijk denk ik van niet, maar dat komt pas door in mijn hoofd als ik al lang en breed op het tuinpad sta.
Ik ben te nieuwsgierig om mijn angst over te laten nemen. Als ik ooit ervan af wil komen zal ik wel moeten weten waar hij heen gaat, wat zijn geheim is.
Ik bijt op mijn lip, ik heb niet eens gekeken of hij wel met een auto gaat of niet…Ik pak voor de zekerheid een oude omafiets die voor noodgevallen naast het huis staat, spring erop en
Rij achter de man aan. Hij glipt de steeg in, die ik het allerliefste vermijd, maar vreemd genoeg… het is alleen donker, het hobbelt wat doordat het wegdek gewoon vergeten en verlaten is.
Voorzichtig kijk ik om me heen, het is vreselijk donker, de restanten van mijn vorige fiets liggen er nog in stukjes, en ik fiets over wat losse stenen heen.
De man loopt voor me, in zware, harde schoenen en verstopt achter een dikke laag stof van een lange trenchcoat. Ik blijf op een afstandje, maar hou hem goed in de gaten. Hij loopt een half uur lang stevig door, en ik blijf hem net zolang volgen tot mijn handen en tenen verkleumd zijn. Ik voel het ijs bijna in mijn bloed, dat me helemaal overneemt.

Bijna ben ik er, bíjna, totdat ik merk dat die fietser achter me… dat die wel heel vreemd is. Hij blijft op dezelfde afstand, gaat niet weg, slaat nooit af, en houd me in de gaten.
Ik draai een andere kant op, kijken of hij me nog een keer volgt, en inderdaad draait de fiets deze kant op, al is het moeilijk te zien.
Ik kan het jochie niet met me mee laten gaan, ik draai om, en loop recht op de jongen af, hij verstijft, en wiebelt enorm met het wiel. Ik snuif  en grijp het stuur vast van de sneeuwwitte jongen, die zichzelf vastklampt . ‘Goeieavond’ sis ik, ‘Kan ik je helpen?’
‘N-nee’
‘Ben je de weg kwijt’
Een schuddend hoofd.
‘Dan why the fuck zit je me te achtervolgen, knul?’
Hij bijt op zijn lip. ‘Ik wacht’ zeg ik. ‘Had je je les niet geleerd vanmiddag?’ Ik probeer echt om mensen weg te houden, maar dat lukt niet altijd even goed.
‘Ik hoop dat je een goede reden hebt, ik ben nu verschrikkelijk laat’.
Ik krijg een verontschuldiging door gemompeld. Hij is zo’n beetje een kleine 10 jaar jonger, en verschrikkelijk nieuwsgierig.
Tot mijn teleurstelling krijg ik nog te horen dat hij de weg niet terug weet. Ik kijk geïrriteerd naar de grond om iets van woede te beheersen. ‘Best, kom met me mee, blijf stil, zorg voor geen problemen en ik breng je aan het einde van de klus weer op’ grom ik laag.
Ik sleur de jongen van zijn fiets af, en trek woedend de bibberende maar nieuwsgierige man met me mee. Elke keer als hij me iets vraagt kap ik hem af, ‘Wat mij betreft doe je wat je wil, maar als je straks thuis wil komen, raad ik je aan om over 2 uur hier weer te staan, en je afzijdig te houden.
Sneaky glip ik achter een oude fabriek om een naar vis stinkende vuilniscontainer met de jongen, die zichzelf Rune noemt. ‘Kop houden’ sis ik als hij vraagt waar we zijn. De fabriekshal is met planken afgeschermd, er is een gat in de grond gegraven, naar beneden, de kelder, waar ik moet zijn.

Waar ik moet zijn voor de Cagefighting.

vrijdag 5 mei 2017

lezenvoordelijst 'Het gym' Karin Amatmoekrim, boek 4

Het gym, Karin Amatmoekrim.



mening

Ik vond het boek makkelijk te lezen, ook al kon ik merken dat het een niveau te laag is. Het boek laat je vanuit het oogpunt van een Surinaamse immigrant zien hoe Nederland omgaat met emigranten, vooral als ze tussen de rijke elite zitten.
Het Gym beschrijft de verschillen en misverstanden tussen autochtone en allochtone mensen in een duidelijke manier, zodat iedereen het kan snappen, jong en oud.
                Het boek was lekker snel en makkelijk te lezen, was grappig, emotioneel of spannend op de leuke momenten. Alleen het laatste open einde was irritant. Het was het einde van het jaar, maar toch had ik liever geweten wat er gebeurde met Bart Willinks, de vijand van de hoofdpersoon. Ook vond ik het vreemd dat de hoofdpersoon op het laatste moment het met haar vriendje uitmaakte, waar ze eerst gek op was.
                Ter vergelijking met de andere boeken, was deze veel en veel sneller uit. In dit boek gebeurde veel minder, en het was simpeler geschreven. In Hex bijvoorbeeld gebeurden alle dingen zo snel dat je vaak een hoofdstuk weer opnieuw moest kijken, deze zat ook veel voller met spanning.
In vergelijking met De Moeder van David S.  vind ik deze toch leuker, omdat het simpeler is. De Moeder is dan wel waargebeurd, maar je gaat er zo verschrikkelijk langzaam doorheen.

Samenvatting



perspectief

Het perspectief in het boek ligt het hele boek bij Sandra Spalburg. Nooit word er van perspectief gewisseld, dus de hoofdpersoon, in eerste persoon, vanuit een vertelperspectief.
Het effect hierdoor is dat je van de eerste hand weet wat ze heeft meegemaakt, en er dus geen details verloren gaan. Maar hierdoor weet je natuurlijk niet wat haar vriendinnen op het Gym of Bart Willink van haar vinden, dus je weet niet precies hoe het allemaal in elkaar zit met de duidelijke verschillen in verhoudingen.

(blz 254, renske’s perspectief, tt.)
Ik had aan Sandra uitgelegd dat het er op Hockeyfeestjes om ging dat je zoveel mogelijk bier dronk en daarna met zoveel mogelijk jongens zou tongzoenen. ‘Dat moet voor jou geen probleem zijn,’ had ik daarna gezegd.
Het is al elf uur ’s avonds, en ik hang vrolijk om de nek van een jongen die Sandra vast nog nooit eerder had gezien. Hij noemt mij een ‘lekker hert’.  Ik gier het uit van het lachen. ‘hij is mijn derde vanavond, ’lal ik. ‘Wil je zijn vriend proberen?’ Ik wijs naar een jongen met een bloempotkapsel, iets verderop. Maar Sandra schudde haar hoofd. ‘ik vind er niet zoveel aan, ‘zegt ze. Ik begin hard te lachen. ‘Wat? Dat kan niet. Je moet gewoon iets drinken. Hey, lul,’ roep ik naar de jongen met het bloempotkapsel. ‘Haal jij eens even wat te drinken voor mijn vriendin. ’’Het hoeft echt niet, ’ roept Sandra, Haar stem komt nauwelijks boven de muziek uit. ‘Ik ga even Mirte  zoeken, goed?’

D-I-Y schrijven

Van tevoren:  Ik heb eerste persoon, tegenwoordige tijd gekozen als perspectief, waardoor je alles door en als hem kan beleven, omdat ik al mijn verhalen in dit perspectief schrijf.
Hoofdstuk 1
Ik zie het huis naderen, meter bij meter. Elk rondje dat mijn fietswiel om zijn as draait voel ik mijn ingewanden inkrimpen. Ik ben niet de enige. De hond van de buren die altijd zo vrolijk hoort te zijn, glipt als een haas met zijn staart tussen z'n poten tussen de huizen door.
Ik kijk recht voor me uit en knijp de versleten rubberen handvaten van mijn fietsstuur goed vast. Dat heb ik nu al zo vaak gedaan dat het model van m'n hand tot op de bloedvaten aan toe in het rubber zit gegrift. Als ik niet kijk, misschien zie ik hem niet.
Zie ik daar iets bewegen? Nee toch niet. Nog een keer kijken.... Flitsen daar ogen voorbij of ben ik weer paranoïde? Waarom kijk ik eigenlijk? Waarom kijk ik als ik hem niet eens HOEF te zien.
Ik zet m'n voeten stevig op de trappers om snel de 50 meter te kunnen halen.
Ik snap niet wat er zo raar aan is. Het huis ziet er normaal uit, maar de gordijnen zijn dicht, en er komen vreemde geluiden uit, dag en nacht. Ik kijk het huis in,  en kijk recht in een soort goudgloeiende ogen. Ik schrik me dood en durf te wedden dat mijn hart echt even stopt.
 Van binnen bevries ik en ik durf me niet te bewegen waardoor ik bijna omval met Mijn fiets. 'Holy.... ' sis ik vloekend. Doodsbang probeer ik de snelheid weer op te voeren, maar ik ben te laat. 
Haastig kijk als bevroren achterom terwijl ik mijn gewicht op de trappers zet , en mijn fiets valt van de plotselinge bewegingen  van de stoep af. In paniek val ik om met mijn hoofd tegen de muur. Ik hoor een deur dichtklappen en ik durf niet te ademen, ondanks de schrapende pijn van bakstenen dat tegen mijn hoofdhuid schuurt. Wat is dat? Was dat eigenlijk wel menselijk?
De angst houdt me zo in de greep dat ik de bonzende hoofdpijn niet meer voel.
De deur gaat verder open. Een zwarte leren laars dat rechtstreeks uit de game Assassins Creed of Halo komt daalt langzaam van de trede af. Mijn oren piepen hard mee met het geruis van de lange jas die daarachteraan komt en in mijn hoofd galmen al snel de voetstappen van ijzeren zolen van de zwarte laarzen door tot in mijn oren, tot het diepste van mijn hersenen, een vernietigende sonar of Mass destruction.
Ongevoelig voor de pijn die met het bloed uit mijn knieën en hoofd komt, krabbel ik onhandig overeind. Ik laat mijn fietswrak voor wat het is in de steeg. Ik hijg zwaar en durf niet achterom te kijken, wel luister ik uit angst naar de dreigende stilte, dat alles voor zover mogelijk nog erger maakt.
Met bibberende handen vis ik de huissleutel uit mijn zak. Gespannen over mijn schouder kijkend probeer ik het verdomde stukje ijzer in het slot te krijgen en ik duw met alles wat ik nog heb tegen de deur. Die glipt open en ik trek de sleutel terug. Ik glip tussen de deurpost en de deur door als die nog niet eens 20 centimeter open is en doe meteen zo snel mogelijk de sleutel weer in het slot. Ik laat me met mijn rug tegen de deurpost naar beneden zakken en leg mijn armen om mijn opengetrokken  knieën heen. Hier ben ik veilig, hoop ik. De man uit het huis kan me niet zien.
Mijn ogen branden van de hoofdpijn en ik scheur een stuk van mijn kapotte broek af om de jaap in mijn slaap te dichten. De pijn is stekend maar wordt overheerst door een harde piep in mijn oren en de bonkende koppijn van mijn hoofd tegen de muur.
Ik hou mijn adem in als ik voetstappen hoor die dichterbij komen. Ik maak geen grapjes, dit ben ik op mijn dapperst. Ik heb al mijn vrienden uitgedaagd om door de steeg te komen, dat hebben ze geprobeerd, en ze doen dat van hun leven nooit weer, geen wonder dat ik nu niet meer geliefd ben als gastheer om ergens te chillen…..
Ik houd mijn hoofd zo bezig, denken denken denken aan de feiten. Luister naar de feiten. Geen voetstappen buiten.  Luister Rune, denken Rune, niet voelen Rune, alles komt goed Rune.
Ik hoor wel geklop maar dat kan er niet zijn. Er IS geen hoofdwond, mijn fiets staat straks weer keurig in de garage, niet aan gort in de steeg.
Door dat denken hou ik mijn adem in tot de ijzeren voetstappen verdwijnen. Dan pas durf ik mijn arme, trillende en bloedende benen de opdracht te geven naar de woonkamer te lopen en om het hoekje door het raam te kijken naar het typische huis aan de overkant.
Mijn fiets is weg, het is stil en de verschoten gordijnen zijn weer dicht.
'Rune?', vraagt mijn moeder. Ik hoor voetstappen en ik kijk haar met een wit gezicht onder een gordijn van blond haar aan.
Ik zeg niks en zij ook niet. Dan gaat ze weg om de eerstehulpdoos te halen. Ik mompel vreemde en verwarde woorden tegen haar. Als ze terugkomt, probeert ze met verbandgaas de hoofdwond te stelpen.
'Rune' zegt ze. Ik luister naar het woord dat over haar lippen komt. Ik kan er geen duidelijke emotie uit halen. 'Rune!'
Ik bal mijn vuisten, en maak zo ongewild de schaafwonden op de knokkels erger. Wat kunnen mij die dingen nou schelen. Die pijn is maar voor even. Wat me echt dwarszit is de man die daar woont.
Niemand ziet hem echt, hij gaat alleen zodra de zon onder gaat weg, en komt weer zijn huis in een paar voordat de school weer begint.
Zodra mijn moeder me laat gaan heb ik de halve verbanddoos om mijn lichaam heen.
Mam bied van alles aan om me te kalmeren, maar ik neem stilletjes een paar koeken mee, een mok koffie en mijn tas, en neem die mee naar mijn kamer.
Ongeduldig tik ik het toetsenbord terwijl ik wacht op mijn laptop van 3 jaar oud tot die klaar is met laden, om daarna weer 5 minuten te moeten wachten op het bureaublad.
Haastig typ ik in de adresbalk van Chrome google maps, en ik richt de sattelietbeelden op het huis aan de overkant. Ik begin mijn onderzoek door alles wat ik kan vinden over de man of het huis op te zoeken. Er is niet veel , maar hoe dieper ik begin te kijken, het deepweb in ga, hoe meer verbanden ik vind. Link per link, woord voor woord kom ik verder, en elke keer denk ik dat het niet erger kan, en keer op keer onderschat ik wat ik vind.
Als het onderzoekje  klaar is en de zon zijn gezicht al heeft laten zien kijk ik met een stoïcijnse grijns naar het resultaat… Niks, compleet niks. Geïrriteerd kijk  ik naar mijn onderzoek, waar alleen maar wartaal op staat. Alsof sesamstraat een quantum mechanica theorie wil uitleggen aan peuters.

Hoofdstuk 2
Nu de jongen weer rustig in zijn huis is, en dus zijn neus uit mijn zaken verwijderd is, verschuil ik me weer als een schaduw achter de gordijnen, waar ik hoor te zijn. Ik vraag me af hoe hij heet…. Maar aan de andere kant hoeft niemand het te weten, van beide kanten af.
Iedereen in zijn eigen huis, is waar iedereen hoort te zijn. Als ik me op mijn hak omdraai galt het geluid van de ijzeren zool op mijn laarzen oorverdovend op het plakkaat van de huiskamer.
Hoewel het mijn hoofdpijn alleen nog maar meer verergerd, ik negeer de vuurwerkknallen in mijn hoofd en doe iets wat waarschijnlijk erg dom is, maar ik pak een fles Bailey’s uit de zacht zoemende koelkast. Ik vind de fles koffieachtige alcohol achter een vergane krop sla en een blik bruine bonen uit 1983, en naast een verse fles met nog meer alcohol. Met een zucht praat ik uit verveling wat tegen mezef: ‘Alcohol…. Het probleem, en oplossing, van alle problemen’ Grinnik ik.  Ik haal de stop eraf en gooi die achteloos op de grond. Zoveel als ik kan drink ik de bailey’s, en ga de krakende trap op naar de weinige kamers die niet compleet vergaan zijn.
Zelfs het retro radiootje van een paar decennia geleden, die aanstaat op 1 of andere operazender klinkt nog helder. De combinatie van het duistere, stoffige hol, met de hoge, holle stemmen van boven doen dit hele tafereel denken aan een horrorfilm.
Er zakt een traptrede weg onder mijn voeten, helemaal bovenaan. ‘Godver…’sis ik als mijn been vastzit tussen splinters. Razend maak ik een vuist van mijn hand en sla met de knokkels de splinters mee. Ik sis alleen even, mijn training heeft me laten beseffen dat met een hoop training, je een plekje in jezelf hebt. Een plekje in je eigen hoofd, waar je heen kunt. Pijn is er altijd, idioten die zeggen dat pijn een illusie is zijn nooit gemarteld, afgepeigerd of afgebroken, stapje voor stapje.
Maar uiteindelijk is marteling draagbaar, daar heb je het plekje voor. Uiteindelijk snap je dat je nooit echt dood gaat, pijn gaat weg, alles gaat weg, behalve je leven. Marteling is niet gemaakt om iemand van het leven te beroven, alleen om je te laten wensen dood te zijn.
Psychologische marteling, afbreking, is erger. Het veranderd je compleet…. En je komt nooit terug.
Ik kijk daarom ook stoïcijns naar de splinters in  mijn hand, het bloed dat over mijn pols heen naar beneden sijpelt, netjes langs de blauwe aderen over mijn arm.
Ik vervolg mijn reis naar boven, naar de wat ouderwetse badkamer, en leg mijn hand in de wasbak, om het bloed er vanaf te halen, en de splinters eruit te weken. Gevoelloos staar ik naar het roze water dat, gevuld met stukjes hout, door de afvoer gaat.
‘Als vanouds’  grinnik ik. Als je bloed weet je dat je leeft, iets waar je heel blij om kunt zijn: het privilege om te kunnen bloeden.
Ik wacht een kwartier tot alles gestopt is met bloeden, daarna kijk ik er vervreemd naar. ‘We meet again….’  Zeg ik om een of andere line uit een film die ik niet eens kan herinneren na te bootsen.
long time no see’  gaan mijn lippen weer cliché, als we nu toch bezig zijn. Toch spreken mijn lippen nu niet de waarheid, gisteren nog, eergisteren, en ga zo maar door. Al zal ik vandaag niet veel tegenkomen hoop ik.
Ik draai me om naar de spiegel die nog wel eens een roestbehandeling kan krijgen en kijk in de delen die nog een functie hebben naar de afgeschoren delen van mijn haar, naar de hoekige, scherpe delen van ingevallen wangen, en dunne, vervellende lippen. Mezelf kijk ik al lang niet meer aan. Al een hele lange tijd hebben mijn groenige ogen niet meer zichzelf kunnen bekijken.
Ik hoef niet meer geconfronteerd te worden met die zielenspiegels, al vermoed ik dat die spiegel  al leeg is nu.  Die is vervlogen, samen met de rook van verbrand vlees, mijn vlees.
Het verbrande vlees van mijn schouder, dat ik gelukkig niet hoef te zien, ik ben geen uil verdomme.
Ik voel er toch niets meer van. Het gevoel van het brandmerk is allang weg, compleet vergaan, van alles in mijn schouder, by the way.

Het biepje van mijn mobiel gaat, een wegwerp ding die op een speciale satelliet werkt, waar alleen maar mensen van ‘ons’ op kunnen. Het irritante biepje gaat over in een schellere klank. ‘Man give me a break’ zucht ik. Na nog een slok van Bailey’s neem ik op. ‘Ik heb een klus voor je’ zegt de bekende stem.  ‘Hand to hand, je hebt iemand om te overtuigen. Don’t mess it up’.