donderdag 22 juni 2017

lezenvoordelijst, 'Isabelle', Tessa de Loo, boek 8

Ik vond het een mooi, interessant boek omdat:
Argument
Het boek in een korte tijd een grote Realistische ontwikkeling in de personages beschreven heeft.
subargumenten
Het is logisch dat Jeanne gevlucht is na de ontsnapping van Isabelle, anders had ze een verschrikkelijk leven gehad, Ze zou vervolgd worden, en haar leven moeten slijten in de gevangenis. Iedereen zal weten wat ze heeft gedaan, dus ze zal nooit meer over straat kunnen gaan zonder uitgejoeld te worden

Jeanne word heel kunstig gemeen neergezet, de eerste hoofdstukken, en Isabelle heel perfect, maar het is heel mooi hoe het boek laat zien dat mooi en lelijk allebeide hun voor en nadelen hebben, en beide kunnen ze misleidend of aardig zijn. Het is mooi dat dat boek deze ontwikkeling laat zien.

Doordat het boek deze stereotypen van mooi is goed, en lelijk is slecht, ondermijnt is het een boek met een psychologische achtergrond.

Het boek laat de obsessie met perfectie van de wereld nu goed zien.

Jeanne wil graag geliefd worden, aandacht krijgen, alles wat Isabelle heeft. De schrijfster heeft hier laten zien hoe de maatschappij van nu erg inperfecte mensen behandeld.

Het is een boek die makkelijk en lekker te lezen is. Het is een simpel boek die makkelijk te begrijpen is op chronologische volgorde.

Het boek is voor allemaal verschillende doelgroepen leuk om te lezen. Voor mensen die nog niet zoveel lol hebben in het lezen, mensen die al een tijdje niet meer gelezen hebben en weer willen beginnen bijvoorbeeld. Voor deze mensen is het een fijn boek om te lezen.
Tegenwerping
Het boek was juist NIET realistisch, vooral omdat het onmogelijk is dat Isabelle niet ontdekt is in de kelder van Jeanne, ook kan het niet zo zijn dat Isabelle zo makkelijk was.
Weerlegging
Het was wel realistisch omdat niemand veel met Jeanne nodig wilde hebben omdat ze zo lelijk was, niemand geloofde dat de stillen, nauwelijks opgemerkte Jeanne er ook maar iets mee nodig had.
Isabelle was verder gewend om op handen gedragen te worden, ze wist niet hoe ze om moest gaan met Jeanne, die zo enorm veel wrok koesterde voor haar schoonheid, waar ze anders zo om aanbeden werd.



opdracht godsdienst: normen en waarden

Lara adrian

(vertaald) Lara Adrian woont in New Hampshire in Amerika met haar man.
Ze hield altijd al van schrijven, maar ze had nooit gedroomd dat ze voor haar werk zou gaan schrijven. Ze heeft 10 jaar gewerkt op kantoren, en ze heeft kleine bedrijfjes opgericht en voor een tijdje gerund, maar met veel aanmoediging ging ze in 1997 haar eerste boek schrijven, dat na 2 jaar af was. Ze begon met een middeleeuws romance roman: de Dragon Chalice series. Ze schrijft Romantisch-paranormale boeken.
Haar boeken verkochten eerst niet geweldig goed, dus de uitgever vroeg of ze een ander boek wilde gaan schrijven. Ze wilde allang iets duisters en eigentijds schrijven, ze had altijd een enorme fascinatie over vampieren. Een vampire romance was wat ze graag wilde schrijven, en dat deed ze. De resulterende Midnight Breed series over deze duistere, onaardse wezens is nu een wereldwijde best-sellers serie geworden.

Om de overtuigingen, waarden en normen te vinden van Lara Adrian, zal ik in de boeken van haar moeten kijken, aangezien er bijna geen biografie of interview te vinden is die hier veel over zeggen.
De boeken gaan over onaardse ‘aliens’, een compleet nieuw ras dat ontstaan is doordat er duizend jaar geleden 7 Ouden op de aarde geland zijn, de eerste van deze stam. Ze plunderden, verkrachtten en moorden erop los. Sommige vrouwen, stamvrouwen, kunnen als enigste de mannelijke kinderen, ze kunnen geen meisjes krijgen) van deze moordenaars dragen, hieruit volgt de huidige ras stamleden. De verhalen spelen zich af in de tijd van nu, 1 van de eerste kinderen uit die stamleden (eerstegeneratie) Lucan, heeft zich met een dozijn andere stammannen in Boston gevestigd. Ze jagen op verschillende vijanden, allemaal met de instelling dat de mensheid eigenlijk ondergeschikt zou moeten zijn aan hen, dit doen ze door mensen te hypnotiseren, door stamleden verslaafd aan bloed te maken zodat ze loyaal aan hem zijn, of door stamleden vanaf hun geboorte op militaire gruwelijke wijze op te voeden tot hersenloze dienaren. Lucan en zijn Broederschap vechten dag en nacht de straat op om deze mensen uit te moorden.
Elk boek uit de serie vertelt het verhaal van 1 van de krijgers van de broederschap, waarbij ze een stamvrouw tegenkomen, op een vaak sensuele manier.
            Op de manier waarop mensen schrijven kun je heel veel van hun persoonlijkheid uit halen, wat ze wel en niet belangrijk vinden.
Uit de boeken kan je merken dat ze vriendschap, broederschap en saamhorigheid belangrijk vind, omdat de krijgers onderling een sterke broederband hebben.
Ook vind Lara loyaliteit erg belangrijk, de personages zijn altijd loyaal, op een enkeling na.
Ook aan het feit dat het boek erg ‘het doel heiligt de middelen’ laat zien, ga ik ervan uit dat ze daar ook voorstander van is.
            Schrijvers stoppen vaak stukjes van zichzelf in karakters die ze schrijven, als ik kijk naar alle mannelijke personages die ze heeft geschreven, hebben die allemaal een paar dingen gemeen: het zijn allemaal echte Alfa’s, ze zijn daadkrachtig, risktakers, loyaal maar ook soms moeilijk om mee te leven. Nou zeg ik niet meteen dat deze waarden en normen deze schrijfster beinvloeden, maar het is wel duidelijk dat ze veel waarde hecht aan deze normen.
De meeste mannen in de boeken wagen op een bepaald moment allemaal wel eens hun leven voor de vrouw waar ze aan gekoppeld zijn, maar dat gebeurd andersom ook wel vaker.
Het verhaal van Lara Adrian doet niet heel veel met mij, omdat ze gewoon schrijfster is, maar wát e schrijft, is heel belangrijk voor mij.
Het geeft me een goede afleiding, om de geweldige levens van de personages te ontdekken, als je een goed boek hebt, lees je ze opnieuw en opnieuw, en dat gebeurd vaak genoeg bij mij met deze boeken.
            Hierbij wil ik graag de theorie van Experiance-taking bij halen. Deze theorie geeft aan dat als je boeken leest, dat je ervaringen en karaktertrekken overneemt van de personages. Door deze theorie geloof ik dat ze me meer zelfvertrouwen hebben gegeven om mezelf wat te zijn, minder bang te zijn, en dat ik meer draadkrachtig ben. Ik hou vooral van deze boeken omdat ik van het goed uitgedachte plot hou, maar ik ga zeker niet ontkennen dat ik de sensuele tint ook leuk vind. Dat er nog een hoop actie en paranormaliteit in zit vind ik zeker geweldig.
            Deze schrijfster heeft mij zeker beinvloed met de geweldige boeken die ze maakt, die mij en mijn kijk op de wereld hebben beinvloed, en mij geleerd hebben dat ik mezelf meer kan zijn, en door haar heb ik nu meer draadkracht gekregen.
Zij vind dus dat je voor elkaar moet zorgen, dat mensen op je moeten kunnen vertrouwen, en dat je alles moet doen om anderen te helpen.

Mijn conclusie is: Lara Adrian is de schrijfster van de paranomale-romance serie Midnight Breed, ze word gedreven door haar liefde voor dit duistere onderwerp. Ze vind broederschap, vriendschap, saamhorigheid, loyaliteit en draadkracht heel belangrijk. Deze schrijfster heeft mij meer zelfvertrouwen gegeven, mijn referentiekader veranderd, zeker met wat wel en niet belangrijk is.


vrijdag 16 juni 2017

lezenvoordelijst ´twee koffers vol´, Carl Friedman, boek 7



Ik zou dit boek zeker aan andere aanraden omdat
argument
Het een amuserend boek is, waar je heel wat van leert.
subargumenten
Het is een boek waar je makkelijk doorheen gaat, het verveelt absoluut niet omdat je een stevige confrontatie  voelt tussen bijvoorbeeld Chaja en de Conciërge, maar ook tussen Chaja en de familie waar ze voor werkt.

Je leert al lezend een hoop bijvoorbeeld over de joodse cultuur en hoe zij hierin leven, er worden een hoop joodse termen en tradities beschreven.

Er word beschreven hoe een kind zich aan een persoon kan hechten, dus er word heel mooi beschreven hoe een kind aanhankelijk kan worden aan iemand anders zijn of haar ouders. Deze band word heel mooi in het boek beschreven.

De schrijfster beschrijft in het boek heel mooi de band tussen Chaja en Simcha, maar laat ook zien dat dat ook veel te ver kan gaan, aangezien Simcha later in het boek dood gaat. Het boek laat heel slim zien hoe de band groter word, maar Simcha neemt het te letterlijk.

Het boek laat mooi en Realistisch zien hoe Chaja de dood van Simcha opneemt. Je voelt letterlijk het verdriet, de emotie maakt het boek zoveel meer waard om te lezen, omdat je de emoties overneemt, Dat is iets wat niet veel boeken kunnen doen.

Het boek is voor heel veel mensen makkelijk te lezen, het is een leuk boek, het is niet een boek die de joodse cultuur er erg overheersend in gebruikt, maar meer als een bijzaak, waardoor je niet kunt zeggen dat het over jodendom gaat, dus niet-religieuze mensen als religieuze mensen kunnen hier op een leuke manier veel van leren.
Tegenwerping
Het gaat nergens over, het is een boek over een babysitter en religie. Niet- joodse mensen zullen er niets van snappen, alleen als je jood bent kun je dit boek leuk vinden, daar gaat het toch over.  
weglegging
Nee, het is een boek over een studente die een band krijgt met een Joods kind, terwijl ze heel veel tegenstand moet weerstaan met hem. Je ziet een enorme band tussen Simcha en Chaja, en je ziet ook hoe Chaja langzaamaan veranderd door de ervaring. Het jodendom is hier een bijzaak, je kunt er juist veel van leren, vooral omdat het niet zo zwaar beschreven word.



maandag 12 juni 2017

lezenvoordelijst 'perenbomen bloeien wit', Gerbrand Bakker, boek 6




Perenbomen bloeien wit


Het was een goed, psychologisch getint boek omdat
argument
Je kon goed zien hoe een tragedie zoals een ongeluk inwerkt op mensen.
Subargumenten
Het leuk was hoe het ongeluk erin verwerkt was, het was erg realistisch. Hierdoor kon je heel goed de impact van het ongeluk zien op de hoofdpersonen, zoals de zelfmoord.

Je kon zien hoe de dynamiek tussen de jongens veranderde, en daarbij hoe Gerson veranderde, , zoals is beschreven tijdens de stukjes waarbij hij bij bewustzijn is in het ziekenhuis, hoe hij zich gedraagt tegen mensen en Daan

Het was leuk om te zien hoe de schrijver meerdere personages in het boek betrok door ze allemaal een eigen hoofdstuk te geven. Daardoor was het goed te zien wat het ongeluk iedereen, zelfs ook de hond, had veranderd.

Het boek was goed doorvloeiend geschreven, ondanks de steeds veranderende perspectieven. Je snapte al aardig snel wie er nu aan het woord is. Alles is erg visueel en mooi beschreven, zonder al te veel af te dwalen, dit zorgt ervoor dat het boek, ondanks weinig gebeurtenissen, toch nog spannend is om te lezen.

De schrijver laat Gerson en zijn familie alles ondergaan wat mensen in real life ook ondergaan.
Tegenwerping
Het is geen psychologisch boek, het is een boek over zelfmoord omdat de hoofdpersoon simpelweg gewoon niet geprobeerd heeft om te leven met zijn kapotte ogen. De schrijver was te lui om hem te laten proberen zodat hij het snel af kon ronden.
weerlegging
Het is wel een psychologisch boek, de schrijfster heeft het ene probleem in een relatie gebracht  met andere hindernissen, dus het is wel realistisch. De schrijver heeft het Gerson het absoluut wel laten proberen door hem braillie en blindenstok  te geven, en hem laten nadenken over een blindegeleidehond. Maar Gerson kon het niet meer aan dat hij alleen maar dag in dag uit in bed lag, zijn toekomst overhoop lag, hij overal hulp bij nodig had en hij kon niet meer Zwart spelen met zijn broers. Dit alles maakt het een boek die wél psychologisch is, omdat de schrijver hem alles laat ondergaan wat andere blinden ook zouden kunnen meemaken. Dit boek gaat over proberen te overleven met blind zijn.



woensdag 17 mei 2017

underground (Opdracht verhaalschrijven)

Hoofdstuk 1
Ik zie het huis naderen, meter bij meter. Elk rondje dat mijn fietswiel om zijn as draait voel ik mijn ingewanden inkrimpen. Ik ben niet de enige. De hond van de buren die altijd zo vrolijk hoort te zijn, glipt als een haas met zijn staart tussen z'n poten tussen de huizen door.
Ik kijk recht voor me uit en knijp de versleten rubberen handvaten van mijn fietsstuur goed vast. Dat heb ik nu al zo vaak gedaan dat het model van m'n hand tot op de bloedvaten aan toe in het rubber zit gegrift. Als ik niet kijk, misschien zie ik hem niet.
Zie ik daar iets bewegen? Nee toch niet. Nog een keer kijken.... Flitsen daar ogen voorbij of ben ik weer paranoïde? Waarom kijk ik eigenlijk? Waarom kijk ik als ik hem niet eens HOEF te zien.
Ik zet m'n voeten stevig op de trappers om snel de 50 meter te kunnen halen.
Ik snap niet wat er zo raar aan is. Het huis ziet er normaal uit, maar de gordijnen zijn dicht, en er komen vreemde geluiden uit, dag en nacht. Ik kijk het huis in,  en kijk recht in een soort goudgloeiende ogen. Ik schrik me dood en durf te wedden dat mijn hart echt even stopt.
 Van binnen bevries ik en ik durf me niet te bewegen waardoor ik bijna omval met Mijn fiets. 'Holy.... ' sis ik vloekend. Doodsbang probeer ik de snelheid weer op te voeren, maar ik ben te laat. 
Haastig kijk als bevroren achterom terwijl ik mijn gewicht op de trappers zet, en mijn fiets valt van de plotselinge bewegingen van de stoep af. In paniek val ik om met mijn hoofd tegen de muur. Ik hoor een deur dichtklappen en ik durf niet te ademen, ondanks de schrapende pijn van bakstenen dat tegen mijn hoofdhuid schuurt. Wat is dat? Was dat eigenlijk wel menselijk?
De angst houdt me zo in de greep dat ik de bonzende hoofdpijn niet meer voel.
De deur gaat verder open. Een zwarte leren laars dat rechtstreeks uit de game Assassins Creed of Halo komt daalt langzaam van de trede af. Mijn oren piepen hard mee met het geruis van de lange jas die daarachteraan komt en in mijn hoofd galmen al snel de voetstappen van ijzeren zolen van de zwarte laarzen door tot in mijn oren, tot het diepste van mijn hersenen, een vernietigende sonar of Mass destruction.
Ongevoelig voor de pijn die met het bloed uit mijn knieën en hoofd komt, krabbel ik onhandig overeind. Ik laat mijn fietswrak voor wat het is in de steeg. Ik hijg zwaar en durf niet achterom te kijken, wel luister ik uit angst naar de dreigende stilte, dat alles voor zover mogelijk nog erger maakt.
Met bibberende handen vis ik de huissleutel uit mijn zak. Gespannen over mijn schouder kijkend probeer ik het verdomde stukje ijzer in het slot te krijgen en ik duw met alles wat ik nog heb tegen de deur. Die glipt open en ik trek de sleutel terug. Ik glip tussen de deurpost en de deur door als die nog niet eens 20 centimeter open is en doe meteen zo snel mogelijk de sleutel weer in het slot. Ik laat me met mijn rug tegen de deurpost naar beneden zakken en leg mijn armen om mijn opengetrokken  knieën heen. Hier ben ik veilig, hoop ik. De man uit het huis kan me niet zien.
Mijn ogen branden van de hoofdpijn en ik scheur een stuk van mijn kapotte broek af om de jaap in mijn slaap te dichten. De pijn is stekend maar wordt overheerst door een harde piep in mijn oren en de bonkende koppijn van mijn hoofd tegen de muur.
Ik hou mijn adem in als ik voetstappen hoor die dichterbij komen. Ik maak geen grapjes, dit ben ik op mijn dapperst. Ik heb al mijn vrienden uitgedaagd om door de steeg te komen, dat hebben ze geprobeerd, en ze doen dat van hun leven nooit weer, geen wonder dat ik nu niet meer geliefd ben als gastheer om ergens te chillen…..
Ik houd mijn hoofd zo bezig, denken denken denken aan de feiten. Luister naar de feiten. Geen voetstappen buiten.  Luister Rune, denken Rune, niet voelen Rune, alles komt goed Rune.
Ik hoor wel geklop maar dat kan er niet zijn. Er IS geen hoofdwond, mijn fiets staat straks weer keurig in de garage, niet aan gort in de steeg.
Door dat denken hou ik mijn adem in tot de ijzeren voetstappen verdwijnen. Dan pas durf ik mijn arme, trillende en bloedende benen de opdracht te geven naar de woonkamer te lopen en om het hoekje door het raam te kijken naar het typische huis aan de overkant.
Mijn fiets is weg, het is stil en de verschoten gordijnen zijn weer dicht.
'Rune?', vraagt mijn moeder. Ik hoor voetstappen en ik kijk haar met een wit gezicht onder een gordijn van blond haar aan.
Ik zeg niks en zij ook niet. Dan gaat ze weg om de eerstehulpdoos te halen. Ik mompel vreemde en verwarde woorden tegen haar. Als ze terugkomt, probeert ze met verbandgaas de hoofdwond te stelpen.
'Rune' zegt ze. Ik luister naar het woord dat over haar lippen komt. Ik kan er geen duidelijke emotie uit halen. 'Rune!'
Ik bal mijn vuisten, en maak zo ongewild de schaafwonden op de knokkels erger. Wat kunnen mij die dingen nou schelen. Die pijn is maar voor even. Wat me echt dwarszit is de man die daar woont.
Niemand ziet hem echt, hij gaat alleen zodra de zon onder gaat weg, en komt weer zijn huis in een paar voordat de school weer begint.
Zodra mijn moeder me laat gaan heb ik de halve verbanddoos om mijn lichaam heen.
Mam bied van alles aan om me te kalmeren, maar ik neem stilletjes een paar koeken mee, een mok koffie en mijn tas, en neem die mee naar mijn kamer.
Ongeduldig tik ik het toetsenbord terwijl ik wacht op mijn laptop van 3 jaar oud tot die klaar is met laden, om daarna weer 5 minuten te moeten wachten op het bureaublad.
Haastig typ ik in de adresbalk van Chrome google maps, en ik richt de sattelietbeelden op het huis aan de overkant. Ik begin mijn onderzoek door alles wat ik kan vinden over de man of het huis op te zoeken. Er is niet veel , maar hoe dieper ik begin te kijken, het deepweb in ga, hoe meer verbanden ik vind. Link per link, woord voor woord kom ik verder, en elke keer denk ik dat het niet erger kan, en keer op keer onderschat ik wat ik vind.
Als het onderzoekje  klaar is en de zon zijn gezicht al heeft laten zien kijk ik met een stoïcijnse grijns naar het resultaat… Niks, compleet niks. Geïrriteerd kijk  ik naar mijn onderzoek, waar alleen maar wartaal op staat. Alsof sesamstraat een quantum mechanica theorie wil uitleggen aan peuters.

Hoofdstuk 2
Nu de jongen weer rustig in zijn huis is, en dus zijn neus uit mijn zaken verwijderd is, verschuil ik me weer als een schaduw achter de gordijnen, waar ik hoor te zijn. Ik vraag me af hoe hij heet…. Maar aan de andere kant hoeft niemand het te weten, van beide kanten af.
Iedereen in zijn eigen huis, is waar iedereen hoort te zijn. Als ik me op mijn hak omdraai galt het geluid van de ijzeren zool op mijn laarzen oorverdovend op het plakkaat van de huiskamer.
Hoewel het mijn hoofdpijn alleen nog maar meer verergerd, ik negeer de vuurwerkknallen in mijn hoofd en doe iets wat waarschijnlijk erg dom is, maar ik pak een fles Bailey’s uit de zacht zoemende koelkast. Ik vind de fles koffieachtige alcohol achter een vergane krop sla en een blik bruine bonen uit 1983, en naast een verse fles met nog meer alcohol. Met een zucht praat ik uit verveling wat tegen mezef: ‘Alcohol…. Het probleem, en oplossing, van alle problemen’ Grinnik ik.  Ik haal de stop eraf en gooi die achteloos op de grond. Zoveel als ik kan drink ik de bailey’s, en ga de krakende trap op naar de weinige kamers die niet compleet vergaan zijn.Zelfs het retro radiootje van een paar decennia geleden, die aanstaat op 1 of andere operazender klinkt nog helder. De combinatie van het duistere, stoffige hol, met de hoge, holle stemmen van boven doen dit hele tafereel denken aan een horrorfilm.
Er zakt een traptrede weg onder mijn voeten, helemaal bovenaan. ‘Godver…’sis ik als mijn been vastzit tussen splinters. Razend maak ik een vuist van mijn hand en sla met de knokkels de splinters mee. Ik sis alleen even, mijn training heeft me laten beseffen dat met een hoop training, je een plekje in jezelf hebt. Een plekje in je eigen hoofd, waar je heen kunt. Pijn is er altijd, idioten die zeggen dat pijn een illusie is zijn nooit gemarteld, afgepeigerd of afgebroken, stapje voor stapje.
Maar uiteindelijk is marteling draagbaar, daar heb je het plekje voor. Uiteindelijk snap je dat je nooit echt dood gaat, pijn gaat weg, alles gaat weg, behalve je leven. Marteling is niet gemaakt om iemand van het leven te beroven, alleen om je te laten wensen dood te zijn.
Psychologische marteling, afbreking, is erger. Het veranderd je compleet…. En je komt nooit terug.
Ik kijk daarom ook stoïcijns naar de splinters in  mijn hand, het bloed dat over mijn pols heen naar beneden sijpelt, netjes langs de blauwe aderen over mijn arm.
Ik vervolg mijn reis naar boven, naar de wat ouderwetse badkamer, en leg mijn hand in de wasbak, om het bloed er vanaf te halen, en de splinters eruit te weken. Gevoelloos staar ik naar het roze water dat, gevuld met stukjes hout, door de afvoer gaat.
‘Als vanouds’  grinnik ik. Als je bloed weet je dat je leeft, iets waar je heel blij om kunt zijn: het privilege om te kunnen bloeden.
Ik wacht een kwartier tot alles gestopt is met bloeden, daarna kijk ik er vervreemd naar. ‘We meet again….’  Zeg ik om een of andere line uit een film die ik niet eens kan herinneren na te bootsen.
long time no see’  gaan mijn lippen weer cliché, als we nu toch bezig zijn. Toch spreken mijn lippen nu niet de waarheid, gisteren nog, eergisteren, en ga zo maar door. Al zal ik vandaag niet veel tegenkomen hoop ik.
Ik draai me om naar de spiegel die nog wel eens een roestbehandeling kan krijgen en kijk in de delen die nog een functie hebben naar de afgeschoren delen van mijn haar, naar de hoekige, scherpe delen van ingevallen wangen, en dunne, vervellende lippen.
Mezelf kijk ik al lang niet meer aan. Al een hele lange tijd hebben mijn groenige ogen niet meer zichzelf kunnen bekijken.
Ik hoef niet meer geconfronteerd te worden met die zielenspiegels, al vermoed ik dat die spiegel  al leeg is nu.  Die is vervlogen, samen met de rook van verbrand vlees, mijn vlees.
Het verbrande vlees van mijn schouder, dat ik gelukkig niet hoef te zien, ik ben geen uil verdomme.
Ik voel er toch niets meer van. Het gevoel van het brandmerk is allang weg, compleet vergaan, van alles in mijn schouder, by the way.
Het biepje van mijn mobiel gaat, een wegwerp ding die op een speciale satelliet werkt, waar alleen maar mensen van ‘ons’ op kunnen. Het irritante biepje gaat over in een schellere klank. ‘Man give me a break’ zucht ik. Na nog een slok van Baileys neem ik op. ‘Ik heb een klus voor je’ zegt de bekende stem.  ‘Hand to hand, je hebt iemand om te overtuigen. Don’t mess it up’.

Hoofdstuk 3
Ik blijf geïrriteerd door het raam kijken, naar het oude huis aan de overkant. Volgens mij is er niet veel om bang van te zijn, alleen het huis is vreemd. De man daarbinnen is een risico, maar als ik ooit wil weten wat daar aan de hand is…. Tja, ik heb geen keuze dan de gevaarlijkste keuze. Ik zoek warme, zwarte kleding uit, omdat het al aardig donker is. Met een paar afgetrapte sneakers aan glip ik naar beneden.
Mijn moeder is in het washok bezig met kleding opvouwen, dus gelukkig heb ik wel even. Ik ga op de grond zitten bij de vensterbank, waarbij mijn gewone bruine haar, een stuk van mijn voorhoofd en een paar ogen er bovenuit komen, met de sleutels van de deur in mijn handen.
Ik wacht lang, lang en lang. Na een half uur is er nog niet veel gebeurd, dus ga ik naar de koelkast, en haal er een stuk chocola uit die al over de datum is. Met bruinige tanden wacht ik nog een kwartier, en pak daarna een fles cola uit de koelkast. Als ik op het punt sta om na een uur weer iets uit de koelkast te pakken, gaat de deur van het oude huis open.
            Als een razende giert de adrenaline door mijn lijf. Voor de zekerheid had ik een mes uit het blok gepakt, je weet maar nooit met die gekken. Misschien is het wel een maffialid, een ontsnapte gedetineerde, een psychopaat…. In ieder geval ben ik niet zo dom dat ik zelf zonder wapens die gast achterna ga. Met onzekere stappen zit ik in mezelf te bedenken of dit nou wel zo verstandig is. Uiteindelijk denk ik van niet, maar dat komt pas door in mijn hoofd als ik al lang en breed op het tuinpad sta.
Ik ben te nieuwsgierig om mijn angst over te laten nemen. Als ik ooit ervan af wil komen zal ik wel moeten weten waar hij heen gaat, wat zijn geheim is.
Ik bijt op mijn lip, ik heb niet eens gekeken of hij wel met een auto gaat of niet…Ik pak voor de zekerheid een oude omafiets die voor noodgevallen naast het huis staat, spring erop en
Rij achter de man aan. Hij glipt de steeg in, die ik het allerliefste vermijd, maar vreemd genoeg… het is alleen donker, het hobbelt wat doordat het wegdek gewoon vergeten en verlaten is.
Voorzichtig kijk ik om me heen, het is vreselijk donker, de restanten van mijn vorige fiets liggen er nog in stukjes, en ik fiets over wat losse stenen heen.
De man loopt voor me, in zware, harde schoenen en verstopt achter een dikke laag stof van een lange trenchcoat. Ik blijf op een afstandje, maar hou hem goed in de gaten. Hij loopt een half uur lang stevig door, en ik blijf hem net zolang volgen tot mijn handen en tenen verkleumd zijn. Ik voel het ijs bijna in mijn bloed, dat me helemaal overneemt.

Bijna ben ik er, bíjna, totdat ik merk dat die fietser achter me… dat die wel heel vreemd is. Hij blijft op dezelfde afstand, gaat niet weg, slaat nooit af, en houd me in de gaten.
Ik draai een andere kant op, kijken of hij me nog een keer volgt, en inderdaad draait de fiets deze kant op, al is het moeilijk te zien.
Ik kan het jochie niet met me mee laten gaan, ik draai om, en loop recht op de jongen af, hij verstijft, en wiebelt enorm met het wiel. Ik snuif  en grijp het stuur vast van de sneeuwwitte jongen, die zichzelf vastklampt . ‘Goeieavond’ sis ik, ‘Kan ik je helpen?’
‘N-nee’
‘Ben je de weg kwijt’
Een schuddend hoofd.
‘Dan why the fuck zit je me te achtervolgen, knul?’
Hij bijt op zijn lip. ‘Ik wacht’ zeg ik. ‘Had je je les niet geleerd vanmiddag?’ Ik probeer echt om mensen weg te houden, maar dat lukt niet altijd even goed.
‘Ik hoop dat je een goede reden hebt, ik ben nu verschrikkelijk laat’.
Ik krijg een verontschuldiging door gemompeld. Hij is zo’n beetje een kleine 10 jaar jonger, en verschrikkelijk nieuwsgierig.
Tot mijn teleurstelling krijg ik nog te horen dat hij de weg niet terug weet. Ik kijk geïrriteerd naar de grond om iets van woede te beheersen. ‘Best, kom met me mee, blijf stil, zorg voor geen problemen en ik breng je aan het einde van de klus weer op’ grom ik laag.
Ik sleur de jongen van zijn fiets af, en trek woedend de bibberende maar nieuwsgierige man met me mee. Elke keer als hij me iets vraagt kap ik hem af, ‘Wat mij betreft doe je wat je wil, maar als je straks thuis wil komen, raad ik je aan om over 2 uur hier weer te staan, en je afzijdig te houden.
Sneaky glip ik achter een oude fabriek om een naar vis stinkende vuilniscontainer met de jongen, die zichzelf Rune noemt. ‘Kop houden’ sis ik als hij vraagt waar we zijn. De fabriekshal is met planken afgeschermd, er is een gat in de grond gegraven, naar beneden, de kelder, waar ik moet zijn.

Waar ik moet zijn voor de Cagefighting.

lezenvoordelijst 'slangen aaien', Mirjam Boelsums, boek 5

mirjam Boelsums, Slangen aaien

Mening
Mijn mening over dit boek is dat ik het wel wat verwarrend vond. Je krijgt heel lang geen antwoord waarom ze eigenlijk ondervraagd word. Dit hele boek is eigenlijk een serie flashbacks, met tussendoor de tegenwoordige tijd, waarin ze ondervraagd word. Verder is alles wel origineel, het is leuk om te zien hoe ze zich red, alleen met wat ze heeft, bijvoorbeeld in Amsterdam met een vriendin, waar ze gewoon leeft waar ze kan leven.
In vergelijking met  de andere boeken die ik gelezen heb, gaan hier de tijden vooral veel door elkaar. Er gebeurd hier veel meer, en dit boek is grappiger dan de rest, en de enige die uit het oog van een leeftijdsgenoot is geschreven, wat het makkelijker maakt om te lezen.
Ik zou dit boek wel aan mensen voorstellen die graag psychologische boeken te lezen, maar niet veel zin in lezen hebben, dit boek is namelijk niet zo lang, en is niet vreselijk diepgaand.

samenvatting

Verhaalverloop
Het verhaal is niet chronologisch. De gebeurtenissen op een tijdlijn van 2 weken voor de moord op Van Brunschot. Tussendoor krijg je scenes van vaak niet meer dan een paar alinea’s lang zijn over de ondervraging van Mariecke door Lipstick.
In het boek herken ik terugwijzingen, zoals in zinnen: ‘Ik stond midden op het pleintje’(blz 78). Aan ‘stond’ is hier te zien dat het verleden tijd is, dus terugwijzingen. Als het vooruitwijzingen zouden zijn, had er gestaan: ‘Ik ga midden op het pleintje staan. Het hele boek is in deze stijl geschreven.
Het boek bestaat uit flashbacks, waardoor je vanuit Mariecke’s oogpunt ziet wat er gebeurd is, en wat Lipstick wil weten.
Ik ben geen tijdverdichting of tijdvertraging tegengekomen.
In het begin kwam ik een beschrijving van de jeugdinrichting tegen. Ik wist eerst niet was het was, dus het begint al vreemd, omdat je niet weet wat er gebeurd en waar de hoofdpersoon is.
Ik vind dit wel een goede manier om een boek te beginnen, om meteen vanaf het begin al de aandacht en nieuwsgierigheid van de lezer te wekken.
De verteltijd van het boek was voor mij ongeveer anderhalf uur voor 157 bladzijden. Ongeveer 50 bladzijden per half uur. Het boek is ook niet moeilijk te lezen, en de bladzijden zijn ook niet zo groot.
De verteltijd in het boek is de tijd waarin de flashbacks van Mariecke, die 2 weken duurde. Haar flashbacks beginnen 2 weken voor de dood van haar leraar, en eindigt bij de onbekende tijd na de dood, en bij het einde van het boek waarbij het onderzoek word gestopt, omdat Lipstick het opgeeft.


Hoofdstuk 1
Ik zie het huis naderen, meter bij meter. Elk rondje dat mijn fietswiel om zijn as draait voel ik mijn ingewanden inkrimpen. Ik ben niet de enige. De hond van de buren die altijd zo vrolijk hoort te zijn, glipt als een haas met zijn staart tussen z'n poten tussen de huizen door.
Ik kijk recht voor me uit en knijp de versleten rubberen handvaten van mijn fietsstuur goed vast. Dat heb ik nu al zo vaak gedaan dat het model van m'n hand tot op de bloedvaten aan toe in het rubber zit gegrift. Als ik niet kijk, misschien zie ik hem niet.
Zie ik daar iets bewegen? Nee toch niet. Nog een keer kijken.... Flitsen daar ogen voorbij of ben ik weer paranoïde? Waarom kijk ik eigenlijk? Waarom kijk ik als ik hem niet eens HOEF te zien.
Ik zet m'n voeten stevig op de trappers om snel de 50 meter te kunnen halen.
Ik snap niet wat er zo raar aan is. Het huis ziet er normaal uit, maar de gordijnen zijn dicht, en er komen vreemde geluiden uit, dag en nacht. Ik kijk het huis in,  en kijk recht in een soort goudgloeiende ogen. Ik schrik me dood en durf te wedden dat mijn hart echt even stopt.
 Van binnen bevries ik en ik durf me niet te bewegen waardoor ik bijna omval met Mijn fiets. 'Holy.... ' sis ik vloekend. Doodsbang probeer ik de snelheid weer op te voeren, maar ik ben te laat. 
Haastig kijk als bevroren achterom terwijl ik mijn gewicht op de trappers zet, en mijn fiets valt van de plotselinge bewegingen van de stoep af. In paniek val ik om met mijn hoofd tegen de muur. Ik hoor een deur dichtklappen en ik durf niet te ademen, ondanks de schrapende pijn van bakstenen dat tegen mijn hoofdhuid schuurt. Wat is dat? Was dat eigenlijk wel menselijk?
De angst houdt me zo in de greep dat ik de bonzende hoofdpijn niet meer voel.
De deur gaat verder open. Een zwarte leren laars dat rechtstreeks uit de game Assassins Creed of Halo komt daalt langzaam van de trede af. Mijn oren piepen hard mee met het geruis van de lange jas die daarachteraan komt en in mijn hoofd galmen al snel de voetstappen van ijzeren zolen van de zwarte laarzen door tot in mijn oren, tot het diepste van mijn hersenen, een vernietigende sonar of Mass destruction.
Ongevoelig voor de pijn die met het bloed uit mijn knieën en hoofd komt, krabbel ik onhandig overeind. Ik laat mijn fietswrak voor wat het is in de steeg. Ik hijg zwaar en durf niet achterom te kijken, wel luister ik uit angst naar de dreigende stilte, dat alles voor zover mogelijk nog erger maakt.
Met bibberende handen vis ik de huissleutel uit mijn zak. Gespannen over mijn schouder kijkend probeer ik het verdomde stukje ijzer in het slot te krijgen en ik duw met alles wat ik nog heb tegen de deur. Die glipt open en ik trek de sleutel terug. Ik glip tussen de deurpost en de deur door als die nog niet eens 20 centimeter open is en doe meteen zo snel mogelijk de sleutel weer in het slot. Ik laat me met mijn rug tegen de deurpost naar beneden zakken en leg mijn armen om mijn opengetrokken  knieën heen. Hier ben ik veilig, hoop ik. De man uit het huis kan me niet zien.
Mijn ogen branden van de hoofdpijn en ik scheur een stuk van mijn kapotte broek af om de jaap in mijn slaap te dichten. De pijn is stekend maar wordt overheerst door een harde piep in mijn oren en de bonkende koppijn van mijn hoofd tegen de muur.
Ik hou mijn adem in als ik voetstappen hoor die dichterbij komen. Ik maak geen grapjes, dit ben ik op mijn dapperst. Ik heb al mijn vrienden uitgedaagd om door de steeg te komen, dat hebben ze geprobeerd, en ze doen dat van hun leven nooit weer, geen wonder dat ik nu niet meer geliefd ben als gastheer om ergens te chillen…..
Ik houd mijn hoofd zo bezig, denken denken denken aan de feiten. Luister naar de feiten. Geen voetstappen buiten.  Luister Rune, denken Rune, niet voelen Rune, alles komt goed Rune.
Ik hoor wel geklop maar dat kan er niet zijn. Er IS geen hoofdwond, mijn fiets staat straks weer keurig in de garage, niet aan gort in de steeg.
Door dat denken hou ik mijn adem in tot de ijzeren voetstappen verdwijnen. Dan pas durf ik mijn arme, trillende en bloedende benen de opdracht te geven naar de woonkamer te lopen en om het hoekje door het raam te kijken naar het typische huis aan de overkant.
Mijn fiets is weg, het is stil en de verschoten gordijnen zijn weer dicht.
'Rune?', vraagt mijn moeder. Ik hoor voetstappen en ik kijk haar met een wit gezicht onder een gordijn van blond haar aan.
Ik zeg niks en zij ook niet. Dan gaat ze weg om de eerstehulpdoos te halen. Ik mompel vreemde en verwarde woorden tegen haar. Als ze terugkomt, probeert ze met verbandgaas de hoofdwond te stelpen.
'Rune' zegt ze. Ik luister naar het woord dat over haar lippen komt. Ik kan er geen duidelijke emotie uit halen. 'Rune!'
Ik bal mijn vuisten, en maak zo ongewild de schaafwonden op de knokkels erger. Wat kunnen mij die dingen nou schelen. Die pijn is maar voor even. Wat me echt dwarszit is de man die daar woont.
Niemand ziet hem echt, hij gaat alleen zodra de zon onder gaat weg, en komt weer zijn huis in een paar voordat de school weer begint.
Zodra mijn moeder me laat gaan heb ik de halve verbanddoos om mijn lichaam heen.
Mam bied van alles aan om me te kalmeren, maar ik neem stilletjes een paar koeken mee, een mok koffie en mijn tas, en neem die mee naar mijn kamer.
Ongeduldig tik ik het toetsenbord terwijl ik wacht op mijn laptop van 3 jaar oud tot die klaar is met laden, om daarna weer 5 minuten te moeten wachten op het bureaublad.
Haastig typ ik in de adresbalk van Chrome google maps, en ik richt de sattelietbeelden op het huis aan de overkant. Ik begin mijn onderzoek door alles wat ik kan vinden over de man of het huis op te zoeken. Er is niet veel , maar hoe dieper ik begin te kijken, het deepweb in ga, hoe meer verbanden ik vind. Link per link, woord voor woord kom ik verder, en elke keer denk ik dat het niet erger kan, en keer op keer onderschat ik wat ik vind.
Als het onderzoekje  klaar is en de zon zijn gezicht al heeft laten zien kijk ik met een stoïcijnse grijns naar het resultaat… Niks, compleet niks. Geïrriteerd kijk  ik naar mijn onderzoek, waar alleen maar wartaal op staat. Alsof sesamstraat een quantum mechanica theorie wil uitleggen aan peuters.

Hoofdstuk 2
Nu de jongen weer rustig in zijn huis is, en dus zijn neus uit mijn zaken verwijderd is, verschuil ik me weer als een schaduw achter de gordijnen, waar ik hoor te zijn. Ik vraag me af hoe hij heet…. Maar aan de andere kant hoeft niemand het te weten, van beide kanten af.
Iedereen in zijn eigen huis, is waar iedereen hoort te zijn. Als ik me op mijn hak omdraai galt het geluid van de ijzeren zool op mijn laarzen oorverdovend op het plakkaat van de huiskamer.
Hoewel het mijn hoofdpijn alleen nog maar meer verergerd, ik negeer de vuurwerkknallen in mijn hoofd en doe iets wat waarschijnlijk erg dom is, maar ik pak een fles Bailey’s uit de zacht zoemende koelkast. Ik vind de fles koffieachtige alcohol achter een vergane krop sla en een blik bruine bonen uit 1983, en naast een verse fles met nog meer alcohol. Met een zucht praat ik uit verveling wat tegen mezef: ‘Alcohol…. Het probleem, en oplossing, van alle problemen’ Grinnik ik.  Ik haal de stop eraf en gooi die achteloos op de grond. Zoveel als ik kan drink ik de bailey’s, en ga de krakende trap op naar de weinige kamers die niet compleet vergaan zijn.Zelfs het retro radiootje van een paar decennia geleden, die aanstaat op 1 of andere operazender klinkt nog helder. De combinatie van het duistere, stoffige hol, met de hoge, holle stemmen van boven doen dit hele tafereel denken aan een horrorfilm.
Er zakt een traptrede weg onder mijn voeten, helemaal bovenaan. ‘Godver…’sis ik als mijn been vastzit tussen splinters. Razend maak ik een vuist van mijn hand en sla met de knokkels de splinters mee. Ik sis alleen even, mijn training heeft me laten beseffen dat met een hoop training, je een plekje in jezelf hebt. Een plekje in je eigen hoofd, waar je heen kunt. Pijn is er altijd, idioten die zeggen dat pijn een illusie is zijn nooit gemarteld, afgepeigerd of afgebroken, stapje voor stapje.
Maar uiteindelijk is marteling draagbaar, daar heb je het plekje voor. Uiteindelijk snap je dat je nooit echt dood gaat, pijn gaat weg, alles gaat weg, behalve je leven. Marteling is niet gemaakt om iemand van het leven te beroven, alleen om je te laten wensen dood te zijn.
Psychologische marteling, afbreking, is erger. Het veranderd je compleet…. En je komt nooit terug.
Ik kijk daarom ook stoïcijns naar de splinters in  mijn hand, het bloed dat over mijn pols heen naar beneden sijpelt, netjes langs de blauwe aderen over mijn arm.
Ik vervolg mijn reis naar boven, naar de wat ouderwetse badkamer, en leg mijn hand in de wasbak, om het bloed er vanaf te halen, en de splinters eruit te weken. Gevoelloos staar ik naar het roze water dat, gevuld met stukjes hout, door de afvoer gaat.
‘Als vanouds’  grinnik ik. Als je bloed weet je dat je leeft, iets waar je heel blij om kunt zijn: het privilege om te kunnen bloeden.
Ik wacht een kwartier tot alles gestopt is met bloeden, daarna kijk ik er vervreemd naar. ‘We meet again….’  Zeg ik om een of andere line uit een film die ik niet eens kan herinneren na te bootsen.
long time no see’  gaan mijn lippen weer cliché, als we nu toch bezig zijn. Toch spreken mijn lippen nu niet de waarheid, gisteren nog, eergisteren, en ga zo maar door. Al zal ik vandaag niet veel tegenkomen hoop ik.
Ik draai me om naar de spiegel die nog wel eens een roestbehandeling kan krijgen en kijk in de delen die nog een functie hebben naar de afgeschoren delen van mijn haar, naar de hoekige, scherpe delen van ingevallen wangen, en dunne, vervellende lippen.
Mezelf kijk ik al lang niet meer aan. Al een hele lange tijd hebben mijn groenige ogen niet meer zichzelf kunnen bekijken.
Ik hoef niet meer geconfronteerd te worden met die zielenspiegels, al vermoed ik dat die spiegel  al leeg is nu.  Die is vervlogen, samen met de rook van verbrand vlees, mijn vlees.
Het verbrande vlees van mijn schouder, dat ik gelukkig niet hoef te zien, ik ben geen uil verdomme.
Ik voel er toch niets meer van. Het gevoel van het brandmerk is allang weg, compleet vergaan, van alles in mijn schouder, by the way.
Het biepje van mijn mobiel gaat, een wegwerp ding die op een speciale satelliet werkt, waar alleen maar mensen van ‘ons’ op kunnen. Het irritante biepje gaat over in een schellere klank. ‘Man give me a break’ zucht ik. Na nog een slok van Baileys neem ik op. ‘Ik heb een klus voor je’ zegt de bekende stem.  ‘Hand to hand, je hebt iemand om te overtuigen. Don’t mess it up’.

Hoofdstuk 3
Ik blijf geïrriteerd door het raam kijken, naar het oude huis aan de overkant. Volgens mij is er niet veel om bang van te zijn, alleen het huis is vreemd. De man daarbinnen is een risico, maar als ik ooit wil weten wat daar aan de hand is…. Tja, ik heb geen keuze dan de gevaarlijkste keuze. Ik zoek warme, zwarte kleding uit, omdat het al aardig donker is. Met een paar afgetrapte sneakers aan glip ik naar beneden.
Mijn moeder is in het washok bezig met kleding opvouwen, dus gelukkig heb ik wel even. Ik ga op de grond zitten bij de vensterbank, waarbij mijn gewone bruine haar, een stuk van mijn voorhoofd en een paar ogen er bovenuit komen, met de sleutels van de deur in mijn handen.
Ik wacht lang, lang en lang. Na een half uur is er nog niet veel gebeurd, dus ga ik naar de koelkast, en haal er een stuk chocola uit die al over de datum is. Met bruinige tanden wacht ik nog een kwartier, en pak daarna een fles cola uit de koelkast. Als ik op het punt sta om na een uur weer iets uit de koelkast te pakken, gaat de deur van het oude huis open.
            Als een razende giert de adrenaline door mijn lijf. Voor de zekerheid had ik een mes uit het blok gepakt, je weet maar nooit met die gekken. Misschien is het wel een maffialid, een ontsnapte gedetineerde, een psychopaat…. In ieder geval ben ik niet zo dom dat ik zelf zonder wapens die gast achterna ga. Met onzekere stappen zit ik in mezelf te bedenken of dit nou wel zo verstandig is. Uiteindelijk denk ik van niet, maar dat komt pas door in mijn hoofd als ik al lang en breed op het tuinpad sta.
Ik ben te nieuwsgierig om mijn angst over te laten nemen. Als ik ooit ervan af wil komen zal ik wel moeten weten waar hij heen gaat, wat zijn geheim is.
Ik bijt op mijn lip, ik heb niet eens gekeken of hij wel met een auto gaat of niet…Ik pak voor de zekerheid een oude omafiets die voor noodgevallen naast het huis staat, spring erop en
Rij achter de man aan. Hij glipt de steeg in, die ik het allerliefste vermijd, maar vreemd genoeg… het is alleen donker, het hobbelt wat doordat het wegdek gewoon vergeten en verlaten is.
Voorzichtig kijk ik om me heen, het is vreselijk donker, de restanten van mijn vorige fiets liggen er nog in stukjes, en ik fiets over wat losse stenen heen.
De man loopt voor me, in zware, harde schoenen en verstopt achter een dikke laag stof van een lange trenchcoat. Ik blijf op een afstandje, maar hou hem goed in de gaten. Hij loopt een half uur lang stevig door, en ik blijf hem net zolang volgen tot mijn handen en tenen verkleumd zijn. Ik voel het ijs bijna in mijn bloed, dat me helemaal overneemt.

Bijna ben ik er, bíjna, totdat ik merk dat die fietser achter me… dat die wel heel vreemd is. Hij blijft op dezelfde afstand, gaat niet weg, slaat nooit af, en houd me in de gaten.
Ik draai een andere kant op, kijken of hij me nog een keer volgt, en inderdaad draait de fiets deze kant op, al is het moeilijk te zien.
Ik kan het jochie niet met me mee laten gaan, ik draai om, en loop recht op de jongen af, hij verstijft, en wiebelt enorm met het wiel. Ik snuif  en grijp het stuur vast van de sneeuwwitte jongen, die zichzelf vastklampt . ‘Goeieavond’ sis ik, ‘Kan ik je helpen?’
‘N-nee’
‘Ben je de weg kwijt’
Een schuddend hoofd.
‘Dan why the fuck zit je me te achtervolgen, knul?’
Hij bijt op zijn lip. ‘Ik wacht’ zeg ik. ‘Had je je les niet geleerd vanmiddag?’ Ik probeer echt om mensen weg te houden, maar dat lukt niet altijd even goed.
‘Ik hoop dat je een goede reden hebt, ik ben nu verschrikkelijk laat’.
Ik krijg een verontschuldiging door gemompeld. Hij is zo’n beetje een kleine 10 jaar jonger, en verschrikkelijk nieuwsgierig.
Tot mijn teleurstelling krijg ik nog te horen dat hij de weg niet terug weet. Ik kijk geïrriteerd naar de grond om iets van woede te beheersen. ‘Best, kom met me mee, blijf stil, zorg voor geen problemen en ik breng je aan het einde van de klus weer op’ grom ik laag.
Ik sleur de jongen van zijn fiets af, en trek woedend de bibberende maar nieuwsgierige man met me mee. Elke keer als hij me iets vraagt kap ik hem af, ‘Wat mij betreft doe je wat je wil, maar als je straks thuis wil komen, raad ik je aan om over 2 uur hier weer te staan, en je afzijdig te houden.
Sneaky glip ik achter een oude fabriek om een naar vis stinkende vuilniscontainer met de jongen, die zichzelf Rune noemt. ‘Kop houden’ sis ik als hij vraagt waar we zijn. De fabriekshal is met planken afgeschermd, er is een gat in de grond gegraven, naar beneden, de kelder, waar ik moet zijn.

Waar ik moet zijn voor de Cagefighting.

vrijdag 5 mei 2017

lezenvoordelijst 'Het gym' Karin Amatmoekrim, boek 4

Het gym, Karin Amatmoekrim.



mening

Ik vond het boek makkelijk te lezen, ook al kon ik merken dat het een niveau te laag is. Het boek laat je vanuit het oogpunt van een Surinaamse immigrant zien hoe Nederland omgaat met emigranten, vooral als ze tussen de rijke elite zitten.
Het Gym beschrijft de verschillen en misverstanden tussen autochtone en allochtone mensen in een duidelijke manier, zodat iedereen het kan snappen, jong en oud.
                Het boek was lekker snel en makkelijk te lezen, was grappig, emotioneel of spannend op de leuke momenten. Alleen het laatste open einde was irritant. Het was het einde van het jaar, maar toch had ik liever geweten wat er gebeurde met Bart Willinks, de vijand van de hoofdpersoon. Ook vond ik het vreemd dat de hoofdpersoon op het laatste moment het met haar vriendje uitmaakte, waar ze eerst gek op was.
                Ter vergelijking met de andere boeken, was deze veel en veel sneller uit. In dit boek gebeurde veel minder, en het was simpeler geschreven. In Hex bijvoorbeeld gebeurden alle dingen zo snel dat je vaak een hoofdstuk weer opnieuw moest kijken, deze zat ook veel voller met spanning.
In vergelijking met De Moeder van David S.  vind ik deze toch leuker, omdat het simpeler is. De Moeder is dan wel waargebeurd, maar je gaat er zo verschrikkelijk langzaam doorheen.

Samenvatting



perspectief

Het perspectief in het boek ligt het hele boek bij Sandra Spalburg. Nooit word er van perspectief gewisseld, dus de hoofdpersoon, in eerste persoon, vanuit een vertelperspectief.
Het effect hierdoor is dat je van de eerste hand weet wat ze heeft meegemaakt, en er dus geen details verloren gaan. Maar hierdoor weet je natuurlijk niet wat haar vriendinnen op het Gym of Bart Willink van haar vinden, dus je weet niet precies hoe het allemaal in elkaar zit met de duidelijke verschillen in verhoudingen.

(blz 254, renske’s perspectief, tt.)
Ik had aan Sandra uitgelegd dat het er op Hockeyfeestjes om ging dat je zoveel mogelijk bier dronk en daarna met zoveel mogelijk jongens zou tongzoenen. ‘Dat moet voor jou geen probleem zijn,’ had ik daarna gezegd.
Het is al elf uur ’s avonds, en ik hang vrolijk om de nek van een jongen die Sandra vast nog nooit eerder had gezien. Hij noemt mij een ‘lekker hert’.  Ik gier het uit van het lachen. ‘hij is mijn derde vanavond, ’lal ik. ‘Wil je zijn vriend proberen?’ Ik wijs naar een jongen met een bloempotkapsel, iets verderop. Maar Sandra schudde haar hoofd. ‘ik vind er niet zoveel aan, ‘zegt ze. Ik begin hard te lachen. ‘Wat? Dat kan niet. Je moet gewoon iets drinken. Hey, lul,’ roep ik naar de jongen met het bloempotkapsel. ‘Haal jij eens even wat te drinken voor mijn vriendin. ’’Het hoeft echt niet, ’ roept Sandra, Haar stem komt nauwelijks boven de muziek uit. ‘Ik ga even Mirte  zoeken, goed?’

D-I-Y schrijven

Van tevoren:  Ik heb eerste persoon, tegenwoordige tijd gekozen als perspectief, waardoor je alles door en als hem kan beleven, omdat ik al mijn verhalen in dit perspectief schrijf.
Hoofdstuk 1
Ik zie het huis naderen, meter bij meter. Elk rondje dat mijn fietswiel om zijn as draait voel ik mijn ingewanden inkrimpen. Ik ben niet de enige. De hond van de buren die altijd zo vrolijk hoort te zijn, glipt als een haas met zijn staart tussen z'n poten tussen de huizen door.
Ik kijk recht voor me uit en knijp de versleten rubberen handvaten van mijn fietsstuur goed vast. Dat heb ik nu al zo vaak gedaan dat het model van m'n hand tot op de bloedvaten aan toe in het rubber zit gegrift. Als ik niet kijk, misschien zie ik hem niet.
Zie ik daar iets bewegen? Nee toch niet. Nog een keer kijken.... Flitsen daar ogen voorbij of ben ik weer paranoïde? Waarom kijk ik eigenlijk? Waarom kijk ik als ik hem niet eens HOEF te zien.
Ik zet m'n voeten stevig op de trappers om snel de 50 meter te kunnen halen.
Ik snap niet wat er zo raar aan is. Het huis ziet er normaal uit, maar de gordijnen zijn dicht, en er komen vreemde geluiden uit, dag en nacht. Ik kijk het huis in,  en kijk recht in een soort goudgloeiende ogen. Ik schrik me dood en durf te wedden dat mijn hart echt even stopt.
 Van binnen bevries ik en ik durf me niet te bewegen waardoor ik bijna omval met Mijn fiets. 'Holy.... ' sis ik vloekend. Doodsbang probeer ik de snelheid weer op te voeren, maar ik ben te laat. 
Haastig kijk als bevroren achterom terwijl ik mijn gewicht op de trappers zet , en mijn fiets valt van de plotselinge bewegingen  van de stoep af. In paniek val ik om met mijn hoofd tegen de muur. Ik hoor een deur dichtklappen en ik durf niet te ademen, ondanks de schrapende pijn van bakstenen dat tegen mijn hoofdhuid schuurt. Wat is dat? Was dat eigenlijk wel menselijk?
De angst houdt me zo in de greep dat ik de bonzende hoofdpijn niet meer voel.
De deur gaat verder open. Een zwarte leren laars dat rechtstreeks uit de game Assassins Creed of Halo komt daalt langzaam van de trede af. Mijn oren piepen hard mee met het geruis van de lange jas die daarachteraan komt en in mijn hoofd galmen al snel de voetstappen van ijzeren zolen van de zwarte laarzen door tot in mijn oren, tot het diepste van mijn hersenen, een vernietigende sonar of Mass destruction.
Ongevoelig voor de pijn die met het bloed uit mijn knieën en hoofd komt, krabbel ik onhandig overeind. Ik laat mijn fietswrak voor wat het is in de steeg. Ik hijg zwaar en durf niet achterom te kijken, wel luister ik uit angst naar de dreigende stilte, dat alles voor zover mogelijk nog erger maakt.
Met bibberende handen vis ik de huissleutel uit mijn zak. Gespannen over mijn schouder kijkend probeer ik het verdomde stukje ijzer in het slot te krijgen en ik duw met alles wat ik nog heb tegen de deur. Die glipt open en ik trek de sleutel terug. Ik glip tussen de deurpost en de deur door als die nog niet eens 20 centimeter open is en doe meteen zo snel mogelijk de sleutel weer in het slot. Ik laat me met mijn rug tegen de deurpost naar beneden zakken en leg mijn armen om mijn opengetrokken  knieën heen. Hier ben ik veilig, hoop ik. De man uit het huis kan me niet zien.
Mijn ogen branden van de hoofdpijn en ik scheur een stuk van mijn kapotte broek af om de jaap in mijn slaap te dichten. De pijn is stekend maar wordt overheerst door een harde piep in mijn oren en de bonkende koppijn van mijn hoofd tegen de muur.
Ik hou mijn adem in als ik voetstappen hoor die dichterbij komen. Ik maak geen grapjes, dit ben ik op mijn dapperst. Ik heb al mijn vrienden uitgedaagd om door de steeg te komen, dat hebben ze geprobeerd, en ze doen dat van hun leven nooit weer, geen wonder dat ik nu niet meer geliefd ben als gastheer om ergens te chillen…..
Ik houd mijn hoofd zo bezig, denken denken denken aan de feiten. Luister naar de feiten. Geen voetstappen buiten.  Luister Rune, denken Rune, niet voelen Rune, alles komt goed Rune.
Ik hoor wel geklop maar dat kan er niet zijn. Er IS geen hoofdwond, mijn fiets staat straks weer keurig in de garage, niet aan gort in de steeg.
Door dat denken hou ik mijn adem in tot de ijzeren voetstappen verdwijnen. Dan pas durf ik mijn arme, trillende en bloedende benen de opdracht te geven naar de woonkamer te lopen en om het hoekje door het raam te kijken naar het typische huis aan de overkant.
Mijn fiets is weg, het is stil en de verschoten gordijnen zijn weer dicht.
'Rune?', vraagt mijn moeder. Ik hoor voetstappen en ik kijk haar met een wit gezicht onder een gordijn van blond haar aan.
Ik zeg niks en zij ook niet. Dan gaat ze weg om de eerstehulpdoos te halen. Ik mompel vreemde en verwarde woorden tegen haar. Als ze terugkomt, probeert ze met verbandgaas de hoofdwond te stelpen.
'Rune' zegt ze. Ik luister naar het woord dat over haar lippen komt. Ik kan er geen duidelijke emotie uit halen. 'Rune!'
Ik bal mijn vuisten, en maak zo ongewild de schaafwonden op de knokkels erger. Wat kunnen mij die dingen nou schelen. Die pijn is maar voor even. Wat me echt dwarszit is de man die daar woont.
Niemand ziet hem echt, hij gaat alleen zodra de zon onder gaat weg, en komt weer zijn huis in een paar voordat de school weer begint.
Zodra mijn moeder me laat gaan heb ik de halve verbanddoos om mijn lichaam heen.
Mam bied van alles aan om me te kalmeren, maar ik neem stilletjes een paar koeken mee, een mok koffie en mijn tas, en neem die mee naar mijn kamer.
Ongeduldig tik ik het toetsenbord terwijl ik wacht op mijn laptop van 3 jaar oud tot die klaar is met laden, om daarna weer 5 minuten te moeten wachten op het bureaublad.
Haastig typ ik in de adresbalk van Chrome google maps, en ik richt de sattelietbeelden op het huis aan de overkant. Ik begin mijn onderzoek door alles wat ik kan vinden over de man of het huis op te zoeken. Er is niet veel , maar hoe dieper ik begin te kijken, het deepweb in ga, hoe meer verbanden ik vind. Link per link, woord voor woord kom ik verder, en elke keer denk ik dat het niet erger kan, en keer op keer onderschat ik wat ik vind.
Als het onderzoekje  klaar is en de zon zijn gezicht al heeft laten zien kijk ik met een stoïcijnse grijns naar het resultaat… Niks, compleet niks. Geïrriteerd kijk  ik naar mijn onderzoek, waar alleen maar wartaal op staat. Alsof sesamstraat een quantum mechanica theorie wil uitleggen aan peuters.

Hoofdstuk 2
Nu de jongen weer rustig in zijn huis is, en dus zijn neus uit mijn zaken verwijderd is, verschuil ik me weer als een schaduw achter de gordijnen, waar ik hoor te zijn. Ik vraag me af hoe hij heet…. Maar aan de andere kant hoeft niemand het te weten, van beide kanten af.
Iedereen in zijn eigen huis, is waar iedereen hoort te zijn. Als ik me op mijn hak omdraai galt het geluid van de ijzeren zool op mijn laarzen oorverdovend op het plakkaat van de huiskamer.
Hoewel het mijn hoofdpijn alleen nog maar meer verergerd, ik negeer de vuurwerkknallen in mijn hoofd en doe iets wat waarschijnlijk erg dom is, maar ik pak een fles Bailey’s uit de zacht zoemende koelkast. Ik vind de fles koffieachtige alcohol achter een vergane krop sla en een blik bruine bonen uit 1983, en naast een verse fles met nog meer alcohol. Met een zucht praat ik uit verveling wat tegen mezef: ‘Alcohol…. Het probleem, en oplossing, van alle problemen’ Grinnik ik.  Ik haal de stop eraf en gooi die achteloos op de grond. Zoveel als ik kan drink ik de bailey’s, en ga de krakende trap op naar de weinige kamers die niet compleet vergaan zijn.
Zelfs het retro radiootje van een paar decennia geleden, die aanstaat op 1 of andere operazender klinkt nog helder. De combinatie van het duistere, stoffige hol, met de hoge, holle stemmen van boven doen dit hele tafereel denken aan een horrorfilm.
Er zakt een traptrede weg onder mijn voeten, helemaal bovenaan. ‘Godver…’sis ik als mijn been vastzit tussen splinters. Razend maak ik een vuist van mijn hand en sla met de knokkels de splinters mee. Ik sis alleen even, mijn training heeft me laten beseffen dat met een hoop training, je een plekje in jezelf hebt. Een plekje in je eigen hoofd, waar je heen kunt. Pijn is er altijd, idioten die zeggen dat pijn een illusie is zijn nooit gemarteld, afgepeigerd of afgebroken, stapje voor stapje.
Maar uiteindelijk is marteling draagbaar, daar heb je het plekje voor. Uiteindelijk snap je dat je nooit echt dood gaat, pijn gaat weg, alles gaat weg, behalve je leven. Marteling is niet gemaakt om iemand van het leven te beroven, alleen om je te laten wensen dood te zijn.
Psychologische marteling, afbreking, is erger. Het veranderd je compleet…. En je komt nooit terug.
Ik kijk daarom ook stoïcijns naar de splinters in  mijn hand, het bloed dat over mijn pols heen naar beneden sijpelt, netjes langs de blauwe aderen over mijn arm.
Ik vervolg mijn reis naar boven, naar de wat ouderwetse badkamer, en leg mijn hand in de wasbak, om het bloed er vanaf te halen, en de splinters eruit te weken. Gevoelloos staar ik naar het roze water dat, gevuld met stukjes hout, door de afvoer gaat.
‘Als vanouds’  grinnik ik. Als je bloed weet je dat je leeft, iets waar je heel blij om kunt zijn: het privilege om te kunnen bloeden.
Ik wacht een kwartier tot alles gestopt is met bloeden, daarna kijk ik er vervreemd naar. ‘We meet again….’  Zeg ik om een of andere line uit een film die ik niet eens kan herinneren na te bootsen.
long time no see’  gaan mijn lippen weer cliché, als we nu toch bezig zijn. Toch spreken mijn lippen nu niet de waarheid, gisteren nog, eergisteren, en ga zo maar door. Al zal ik vandaag niet veel tegenkomen hoop ik.
Ik draai me om naar de spiegel die nog wel eens een roestbehandeling kan krijgen en kijk in de delen die nog een functie hebben naar de afgeschoren delen van mijn haar, naar de hoekige, scherpe delen van ingevallen wangen, en dunne, vervellende lippen. Mezelf kijk ik al lang niet meer aan. Al een hele lange tijd hebben mijn groenige ogen niet meer zichzelf kunnen bekijken.
Ik hoef niet meer geconfronteerd te worden met die zielenspiegels, al vermoed ik dat die spiegel  al leeg is nu.  Die is vervlogen, samen met de rook van verbrand vlees, mijn vlees.
Het verbrande vlees van mijn schouder, dat ik gelukkig niet hoef te zien, ik ben geen uil verdomme.
Ik voel er toch niets meer van. Het gevoel van het brandmerk is allang weg, compleet vergaan, van alles in mijn schouder, by the way.

Het biepje van mijn mobiel gaat, een wegwerp ding die op een speciale satelliet werkt, waar alleen maar mensen van ‘ons’ op kunnen. Het irritante biepje gaat over in een schellere klank. ‘Man give me a break’ zucht ik. Na nog een slok van Bailey’s neem ik op. ‘Ik heb een klus voor je’ zegt de bekende stem.  ‘Hand to hand, je hebt iemand om te overtuigen. Don’t mess it up’.